ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 6 dokken achter drie sluizen, waardoor de zeevaart wordt geschut en twee zgn. schut- dokken (het Oude en Nieuwe dok). Ook de schutdokken bevatten los- en laadplaatsen, maar daar zij met sluisdeuren aan de ene zijde in verbinding staan met de Schelde en aan de andere zijde met het daarachter ge legen dokkencomplex, vervullen zij ook de functie van sluizen. Oude en Nieuwe dok beide worden alleen door de binnenvaart, dus ook door de Rijnvaart, als schutgelegen- heid gebruikt om bij de dokken te komen. De wijze van schutten is hier echter zeer ouderwets, daar zij dit nog steeds op het getij doen, d.w.z. alleen bij bepaalde water standen en dan nog maar enkele malen. Als gevolg hiervan moeten de schepen soms uren wachten om te kunnen passeren. Als b.v. een binnenschip in diverse zeeschepen moet lossen, waarvan het ene op een hangar ligt en het andere in een der dokken, dan gaan vele kostbare uren verloren, wanneer het getij verkeerd is. Van de schutsluizen, die toegang geven tot de dokken, mogen alleen de rivier tankschepen te allen tijde gebruik maken. De binnenschepen mogen dit alleen op gelimi teerde tijden, zodat deze niet altijd samen vallen met het los- en laadschema van de rederij. Wel is het mogelijk tegen betaling buiten de gestelde tijden om te schutten, maar dit kost behalve geld, ook „moeite". Zijn er bovendien veel zeeschepen te schutten, b.v. na vertraging door storm, mist e.d. dan komen de binnenschepen in het geheel niet aan bod en verliezen deze veel tijd. DE haven van Antwerpen moet, evenals die van alle andere havensteden, worden uitgebreid. De vraag luidt nu: in welke richtingAan de westelijke zijde benadert men het Nederlandse territoir vrij dicht, zo dat de uitbreiding naar het noorden toe wordt gezocht. Ik vermeldde reeds in mijn artikel, dat de Belgische regering waarschijnlijk toe zegging heeft gegeven tot Antwerpse an nexatie-plannen in deze windstreek. Aldus komt het complex dokken steeds verder van de Schelde af te liggen en neemt de vaartijd door de schut- en andere dokken met de nodige bruggen van en naar de rivier steeds meer tijd in beslag. De zeevaart behoeft deze lange omweg niet te maken, daar het door de nieuwste sluizen veel sneller ter plaatse is. Daarom ziet Antwerpen uit naar een kortere verbinding naar de Rijn en westelijk Neder land en meent men in België door een ver keerde interpretatie van het verdrag van 1839 Nëderland te dwingen hieraan toe te geven. Op deze wijze zou de vaartijd van de nieuwe dokken naar de Moerdijk waarschijn lijk even veel tijd vergen als de vaart via de bestaande dokken naar de Schelde zelf. Daarmee zou het traject van Antwerpen naar de Moerdijk volledig worden geëlimineerd. Bovendien zou het Moerdijkkanaal de vaart door de dokken en schutdokken ontlasten. Deze ontlasting is te meer nodig, daar ook de steeds toenemende vaart van en naar de Bo venschelde van deze weg gebruik maakt. De kern van het Moerdijkkanaal-vraagstuk ligt dus niet in de vraag of de bestaande weg al dan niet „veilig, goed of geschikt" is, maar veel meer in het verkrijgen van een nieuwe uitweg van het bestaande of nieuwe dokken complex naar de Rijn. De vraag, waarom men deze uitweg niet elders zoekt, n.l. door middel van los- en laadplaatsen aan de linker Schel- de-oever, kan misschien beantwoord worden met de opmerking, dat deze oever tot een andere provincie behoort. DE brief eindigt met een geruststelling. „Maar Amice, meen niet dat wanneer het Moerdijkkanaal er eenmaal zal zijn, het Kanaal door Zuid-Beveland niet meer door de scheepvaart zal worden gebruikt. Het zal immers de snelste route voor motorsche pen zijn en blijven, als maar de Antwerpse havenautoriteiten hierin behulpzaam willen zijn". Een Antwerps verhaal zal men zeggen, maar dan één, dat ook in een Zeeuws Tijdschrift thuishoort! Drs M. C. VERBURG 184

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1955 | | pagina 26