Sen stille stad met stille straten No. i ZEEUWS TIJDSCHRIFT Het economisch leven in Vlissin gen in de achttiende eeuw ER liepen nog wel schepen de havens binnen en eens per jaar klonk over de stad het groot saluut van 21 schoten als de retourvloot van de Compagnie op de rede kwam; de be- vlagde schepen werden met 9 schoten verwelkomd door de batterij op de Westelijk en bedankten met 7 schoten voor de betoonde eer. Maar te zelden liepen de pannekoekdragers van de Leugenaar, het plein vanwaar men het verst in zee kon zien, naar de huizen van de „geïnteresseerdens" om de komst van een schip te melden en de be loning voor de goede tijding in ontvangst te nemen. Uiterlijk was Vlissingen een stille stad geworden met stille straten, pleinen en havens, omringd door haagsgewijs geschoren olmenbomen. De Spaan se Successieoorlog had de laatste, grote bloei van de Kaapvaart ge zien; toen moesten de havens nog uitgediept worden om de schepen te kunnen bevatten. Na 1713 reeds, maar vooral na 1748 verslapte de activiteit. Men merkte het niet aanstonds en men poogde nieuwe gebieden voor de handel te ontsluiten, ging zich ook toeleggen op smokkel- en slavenhandel. Toch viel het niet te ontkennen dat het met de vroegere bloei van de stad gedaan was. Af en toe probeerde men weer iets, meestal zonder resultaat. Het verval was niet te stui ten. Ik zal trachten in het kort U dit proces te beschrijven en op deze wijze een achtergrond te geven, aan het leven in Vlissingen in de 18e eeuw, voornamelijk aan de hand van de achtergelaten notities van een tijdgenoot. NA de Spaanse Successieoorlog in 1713, was het met de kaapvaart, die grote winsten had opgeleverd, gedaan. De Vlissingse reders zochten echter nieuwe han delsgebieden en knoopten handelsbetrekkingen aan met de Spaanse West-Indiën, Cuba, Car- thagena en Portobello. Zij ruilden daar linnen en wollen waren, neteldoeken, kramerij en galanteriewaren voor cacao, tabak, huiden, stukken van achten en gouden dubloenen. Dit was sluikhandel, wel te verstaan, zeker na 1728 toen de Koning van Spanje, Philips de Vijfde, zijn onderdanen octrooi verleende tot het oprichten van een commercie-compagnie en de handel door vreemdelingen daadwerke lijk liet beletten door het zenden van kruisers. Weldra moesten de Vlissingers deze handel dan ook opgeven, nadat verscheidene schepen waren aangehouden, opgebracht en prijsver- klaard. Het lijkt misschien of de Vlissingse reders zich uitsluitend met smokkelarij bezig hielden, als ik nu vermeld, dat zij in 1715 schepen begonnen uit te rusten om „ter sluik of te enterloop te varen op de kust van Guinea, om aldaar te handelen, alsmede op de kust van Angola, op de slavenhandel". Men voerde deze slaven ter sluik in op de Franse West-Indische eilanden Martinique en Guadeloupe, waar zij tegen suiker, indigo, ca cao, goud, olifantstanden, pok- en verfhout werden geruild. Deze handel floreerde wel, maar niet zonder moeilijkheden en tijdelijk ging hij zelfs geheel ten gronde. De West-In dische Compagnie bezat immers het monopolie 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1956 | | pagina 11