ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. i tot referendaris bij het B.B. in Ned. Indië, kwam echter in 1883 ziek naar Middelburg cn stierf aan het eind van het zelfde jaar. Ds. Pekelharing, die een zwak hart had, is blijkbaar door het verdriet te zeer aangegrepen, is gaan sukkelen en stierf in mei 1885. Zijn weduwe er dochter verlieten Middelburg en vestigden zich in Scheveningen. We kunnen Nagtglas nog aanvullen door er aan toe te voegen, dat de dochter enige bekendheid verwierf als schrijfster van boeken voor de jeugd. We laten het hier echter niet bij, omdat er nog van een andere literaire vriendschap van Ds. Pekelharing gesproken kan worden, waar Nagtglas niet van rept, ofschoon hij in de gelegen heid moet geweest zijn er iets van op te merken. Nagtglas vertelt in een woord ter gedachtenis, dat hij bij het overlijden van Pekelharing schreef in de Middelburgsche Courant van 27 mei 1S85 wel nog van een andere vriendschap. Volgens dit gedachteniswoord was er een kleine vriendenkring, bestaande uit Pekelharing, Mr. S. de Wind, M. F. Lantsheer en Nagtglas .5) De gesprekken liepen over de historie en de klassieke filogolie; Nagtglas had een grote bewondering voor de belezenheid en scherpzinnig heid van Pekelharing en klaagt over zijn te grote bescheidenheid, die verhinderde, dat zijn naam groter bekendheid verwierf. Velen hielp hij bij geschiedkundige navorsingen, echter steeds met het verzoek zijn naam niet te vermelden. Toen hij door een toeval in het bezit kwam van een pamflet, een unicum betreffende het beleg van Leiden, schonk hij het direct aan de My der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Zijn literaire belangstelling bleek ook nog uit enkele voordrachten, welke hij hield voor het Zecuwsch Genootschap der Wetenschappen. Zijn lezingen over de werken van Shakespeare trokken zo de aandacht, dat ze in de Concertzaal werden gehouden, waar behalve de leden ook andere belangstellenden welkom waren. Daar vloeide zelfs een vertaling van de Macbeth uit voort. Als historicus liet hij zich kennen door zijn studie in het Archief van het Zeeuwsch Ge nootschap (II, p. 225 c.v.)Bijdragen tot de geschiedenis van de Kerkhervorming in Zeeland van 1524-1572. Maar dit alles kunt ge vinden in het werk van Nagtglas of in het gedachteniswoord in de Middelburgsche Courant en ik heb het slechts volledigheidshalve opgenomen. In het handschrift van de Schinkeldeze dorre chroniqueurlees ik echter, behalve dat het traktement van Ds. Pekelharing in oktober 18 jy gelijkgesteld werd aan dat van Ds. Cramer, nog iets merkwaardigs, n.l. dat 6 mei 1855 Ds. j. J. L. ten Kate, „Leeraar bij de Ned. Herv. Gemeente voorgaat in een dienst in de Doopsgezinde kerk." Dat herhaalt zich enige malen. Ook treden dan enkele andere Hervormde predikanten in een dienst voor de Doopsgezinde gemeente op en op 24 augustus 1862 noteert de Schinkel, en er trilt iets triomfantelijks door de sobere woorden van deze waarschijnlijk zeer vrome, maar uiterlijk zeer onbewogen man: „24 Augustus 1862 heeft in de Hervormde kerk te Middelburg gepredikt de Weleerwaarde Heer K. R. Pekelharing, Leeraar bij de Doopsgezinde Gemeente aldaar, en wel voor de eerste maal na de Reformatie. Tekst Jacobus 1 vs Opmerkelijk is nu de verbroedering, die er bestaat tusschen de Hervormde cn Doopsgezinde gemeenten en derzelver Leeraren alhier." Ik ben zo vrij deze verbroedering omdat deze voor het eerst openbaar wordt in het optreden van Ds. J. J. L. ten Kate, ook omdat deze meer diensten vervulde in de Doopsge zinde gemeente dan de andere Hervormde predikanten toe te schrijven aan de liefde tot de literatuur, die Pekelharing en ten Kate tot elkaar bracht. Daar komt natuurlijk bij de grote beminnelijkheid en bescheidenheid van Pekelharing, een uitnemend mens van grote talenten zijn leerredenen worden indrukwekkend genoemd die hem een invloed verschaften, die op onze afstand moeilijk te schatten is, en die nog 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1956 | | pagina 20