No. i ZEEUWS TIJDSCHRIFT zal ze er niet in vinden. De sfeer van' „Les Paysans" (1845) van Balzac, om van „La ter- re" (1888) van Zola maar niet te spreken, ont breekt in de dorpsliteratuur van onze negen tiende eeuw volkomen vóór Querido zijn „Menschenwee" (1903) schreef. Maar toen was de twintigste eeuw al ingetreden. Het duurde niet lang of elke provincie had zijn eigen dorpsnovellist. Vooral tussen 1875 en 1890 beleefde de dorpsnovelle een bloeitijd, en in deze jaren valt ook de literaire producti viteit van de auteur die voor Zeeland dit genre vertegenwoordigde: Henri Eduard Beunke. Beunke was op 14 September 1851 in Mid delburg geboren als zoon van een meubelfabri kant. Hij behoorde tot de eerste leerlingen van de H.B.S., die er in 1865 werd opgericht, en waaraan hij in 1870 eindexamen deed. Daarna ging hij aan de Polytechnische school in Delft studeren. Beunke's vader was lid van de Mid delburgse afdeling van de kunst en wetenschap bevorderende maatschappij V.W., die in 1818 was opgericht en waarvan vele leden van de burgerij lid waren, die belangstelling hadden voor letterkunde, beeldende kunsten of mu ziek. Deze maatschappij was in verscheidene „departementen" ingedeeld, die 's Dinsdags avonds samenkwamen om onderlinge „prijs- dingingen" te houden. Vader Beunke was een der drie directeuren van het departement Te kenkunst en met verscheidene eretekenen be kroond. In zijn gezin heerste die liberale geest die men destijds onder een groot deel der Mid delburgse burgerij aantrof, waar men zonder bepaald ongelovig te zijn toch meer belangstel ling had voor Darwin en Multatuli dan voor de kerk. In deze sfeer is de jonge Beunke op gegroeid en een soortgelijke sfeer zal hij ook in Delft hebben aangetroffen onder zijn mede studenten, de eerste lichting van de hogere burgerscholen, die in 1865 overal in het land waren verrezen. Ofschoon Beunke zijn examens binnen de normale tijd heeft afgelegd, was hij niet met hart en ziel student. De studierichting van de Polytechnische school lag hem niet en ook in het studentenleven was veel, dat hem tegen de borst stuitte. Een van zijn medestudenten be schrijft hem als een bescheiden natuur met een diep innerlijk leven, gevoelig en nerveus. Men herkent deze eigenschappen op het portret, dat in zijn studententijd gemaakt is. In de studen tenmaatschappij trad hij niet op de voorgrond, al nam hij er met hart en ziel deel aan. Vooral de culturele kant daarvan had zijn belangstel ling; met enthousiasme schreef hij in de Stu dentenalmanak van 1874 het verslag van het lustrum van 1S73 met de luisterrijke maske rade, die de intocht van Karei van Egmond, hertog van Gelre, binnen Arnhem voorstelde. De Musset, Heine en Multatuli waren in deze tijd zijn lievelingsschrijvers. Multatuli zal hij naar alle waarschijnlijkheid al in zijn H.B.S.- jaren hebben gelezen, want vele Middelburgers hadden voor deze geniale nieuwlichter een grote bewondering en het gezin van zijn oom Kornelis Baart was een haard van Multatuli- verering. Stellig zal ook Beunke er het zijne toe hebben bijgedragen, dat deze toenmaals zo 23

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1956 | | pagina 25