ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. i
populaire schrijver in de winter van 1874 op
'75 voor het studentengezelschap „Vrije Stu
die" werd uitgenodigd voor een spreekbeurt,
die hij voor een eivolle zaal hield. Nog meer
vervulde hem in 1875 de opvoering van „Vor
stenschool" door het Rotterdams Toneelgezel
schap, waarin zijn nichtje Elisabeth Baart de
rol van Hanna, het naaistertje, vervulde.
Intussen was Beunke zelf begonnen te schrij
ven, maar in een geheel andere trant dan men
uit zijn bewondering voor Heine en Multatuli
zou kunnen opmaken. Wat hij met deze schrij
vers gemeen heeft is alleen het romantische;
van de revolutionnaire opstandigheid vindt
men bij hem geen spoor. Niet hun werk, maar
dat van Cremer, de schrijver van de „Betuw-
sche novellen", is 't voorbeeld geweest dat hij
heeft nagevolgd. Wat Cremer voor de Betuwe
had gedaan, deed Beunke voor Walcheren.
Een zwakke gezondheid, die hij levenslang be
houden heeft, was de oorzaak dat hij van zijn
tiende tot zijn veertiende jaar de zomermaan
den in Domburg had doorgebracht. In deze
omgeving heeft hij het boerendialect leren
spreken en hier ook heeft hij later de personen
en de onderwerpen gezocht, waarover hij zou
schrijven.
In de Delftsche studenten-almanak voor
1873 verscheen zijn eerste werk: „Jannetje.
Een Zeeuwsche novelle", alleen met de letter
X ondertekend, een vrij sentimentele vertelling
over een bekoorlijk Domburgs melkmeisje dat,
door een heertje uit de stad verleid, in de dood
wordt gedreven. Beunke's minder sentimentele
vrienden spraken van „het bedorven melk
meisje", maar hadden er toch waardering voor.
In de almanak voor 1874 en '75 schreef hij,
nu onder zijn eerste voornaam Henri, nog
twee schetsen: „De erfenis. Een Zeeuwsche no
velle" en „Een vertelling". Terwijl in de eer
ste twee alleen de gesprekken in dialect waren
geschreven, was de laatste geheel in het Wal!-
chers-Domburgs dialect, dat Beunke overigens
evenals Cremer zijn Betuws niet zon
der een zekere willekeur hanteerde. Beunke
verwierf door zijn letterkundig werk een ze
kere reputatie onder zijn medestudenten; in
1874 werd hij secretaris, in 1875 praeses van
de redactie van de almanak. Een nog groter
onderscheiding viel hem te beurt toen het be
stuur van „Vrije Studie" hem uitnodigde om
een voordracht van zijn werk te houden,
waaraan hij niet dan schoorvoetend gevolg
gaf. Ook buiten Delft is hij nog enkele keren
met voordrachten uit eigen werk opgetreden.
Nog vóór of nauwelijks na zijn 24ste ver
jaardag verschenen in 1875 de „Walchersche
schetsen en vertellingen" onder het pseudo
niem Heins waarvan de betekenis niet be
kend is bij J. Muusses Co. te Purmerend.
Met uitzondering van „Een vertelling" (hier
o.d.t. „Jaep" herdrukt) waren de acht schet
sen uit dit bundeltje niet eerder gedrukt.
Beunke schreef ze geheel in dialect, „om over
eenstemming te brengen tusschen den eenvou-
digen inhoud en den vorm", zoals hij in het
voorbericht schreef. „Misschien zou ook een
flink Hollandsch sprekende boer hetzelfde ef
fect maken, als de stijf gekleede Grieken en
Romeinen op het Fransch tooneel ten tijde van
Corneille en Racine". Het bundeltje opent met
een uitvoerige schets „De roos van Duunland"
over de vrijage tussen Maotje en Piet, die na
veel wederwaardigheden tenslotte toch tot een
huwelijk leidt. Het bevat verder een minder
uitvoerige schets: „Wullem de postriejer en z'n
zeuntje", drie „Vertelsels van Louw" en even-
zovele „Teikeniengetjes mit de penne". Deze
kortere vertelsels zijn het best geslaagd.
Intussen had Beunke zich, in hetzelfde jaar
waarin zijn bundeltje het licht zag, verloofd,
en was hij druk bezig zich voor zijn laatste
examen voor te bereiden. In 1876 verkreeg hij
zijn diploma als civiel-ingenieur. Hij slaagde
er niet dadelijk in, een betrekking te vinden,
en waarschijnlijk is het daaraan te danken dat
in 1877 twee uitvoerige verhalen o.d.t. „Uit
het Walchersche boerenleven" het licht konden
zien, ditmaal bij de Amsterdamse uitgever P.
N. van Kampen Zoon. In „Simon" heeft
hij de schijnheilige boer getekend, die het veel
jongere en mooie Betje van haar vrijer wil af
troggelen om haar zelf te trouwen, maar wiens
valse streken tenslotte natuurlijk aan het licht
24