ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
en op verouderde getouwen. Zodoende konden ook de grootste orders van de N.H.M. ge
plaatst worden. Mannen, vrouwen en kinderen weefden twaalf uur daags en ze vloekten nooit
hardop, zelfs niet wanneer de opzichter hun boete oplegde, omdat het stuk te licht of te
zwaar bevonden werd. Wie wegens wangedrag werd weggestuurd, verloor zijn aanspraak op
bedeling. Zo werkten de stedelijke magistraat en particuliere ondernemers getrouw samen ter
bestrijding van luiheid en zedelijke verwording. Nijvere handen en voeten weefden in stin
kende, vochtige holen, weefden het hoogst mogelijke loon bijeen, 4,50 in de week.
Geen enkele tak van nijverheid verschafte in Middelburg aan zo veel handen werk als de
armenfabriek. Het was een weverij met 160 getouwen.
WILLEM SCHUILWERVE werd te Middelburg geboren in 1820. Zijn vader was eige
naar geweest van een meestoof aan de rand van de stad. Later was het bedrijf in an
dere handen overgegaan, maar Willem had nog altijd enig kapitaal in die bescheiden,
toch wel florerende onderneming.
De avonden, waarop hij als jongen had rondgekeken in de schuur, waar bij walmend olielicht
mannen en vrouwen bezig waren met het stampen van de gedroogde meekrapwortels, behoorden
tot zijn sterkste jeugdherinneringen. Het stampen was een bezigheid, die alleen 's avonds en
's nachts verricht kon worden, omdat het daglicht de kleur van het produkt aantastte. Echte
machines kwamen er aan de arbeid niet te pas en daarom had Willem als opgroeiende knaap
meer belangstelling gehad voor de garancmefabriek, waaraan zijn vader leverde. Zo was hij
zijn loopbaan begonnen in de verfbereiding, maar later wilde hij zien hoe die verf op de ka
toendrukkerij gebruikt werd. Toen een van de heren Salomonson uit Almelo naar Middelburg
kwam om te beraadslagen over aanschaf van een nieuwe machine, zag hij zijn kans en greep
die. Hij reisde mee naar Twente, keek er rond in spinnerijen en weverijen, leerde er hoe het
bedrukken van katoentjes in zijn werk ging en het appreteren van stoffen. De Zeeuw was
een leergierige, eerzuchtige jongeman, die de kunst verstond met werkvolk om te gaan, zicht
had op kwaliteiten, snel rekende en iets van organiseren begreep. Vijf jaar werkte hij bij Salo
monson, meest op kantoor, soms in de fabriek. Nu en dan was er gekrakeel tussen Pruisen
en Vlamingen die in de Twentse weverijen hun brood kwamen verdienen. Dan moest Willem
Schuilwerve er heen, hij was bedaard en gemoedelijk en had gezag.
Op een dag vroeg de directie hem of hij terug wilde naar Middelburg, wel te verstaan als
bedrijfsleider op de calicotweverij. Hij zou directeur heten. De heren verwachtten zijn bijzon
dere ingenomenheid met het aanbod, hij las dat van hun gezichten. Toch vroeg hij een dag
bedenktijd, 's Nachts overdacht hij hoe zijn positie zou worden, indien hij de betrekking ac
cepteerde. Toekomst zat er in de armenfabriek niet. Zij was een mismaakt, gebrekkig schepsel,
verwekt tijdens een kortstondige liaison tussen Ondernemer en Weldadigheid. Moeder verwees
het naar een vervallen pakhuis, vader kwam koel en berekend zijn financiële verplichtingen na.
Schuilwerve stond voor de keuze: de mogelijkheid van een carrière in Twente of de zeker
heid van een eenvoudig bestaan in Middelburg. Een zelfstandig bestaan overigens! Wel had
het stadsbestuur een Commissie van toezicht op de weverij ingesteld, maar gevaar van in
menging viel van haar niet te duchten. Jhr. Mr. Reigersberg Versluijs en Mr. Snouck Hur-
gronje, personages uit de clan der aristocraten, zouden zich zeker niet vaker dan strikt nodig
was in de naargeestige fabrieksruimten op het Molenwater en aan de Blauwedijk onder het
proletariaat van de stad vertonen.
Hij nam de betrekking aan.
Nu was hij al vele jaren in zijn geboorteplaats terug, de stad wist zich amper te herinneren,
dat hij haar ooit verlaten had. Zijn jeugdvrienden zeiden tegen elkaar: „die Willem heeft het
50