ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 2
spelen. Eens ontzegde De Ligny zich een jaar lang alle kleine genoegens waarmee geld ge
moeid was; als een kluizenaar zat hij vele winteravonden tussen zijn boeken. Toen kwam hij
op een dag uitgelaten als een opgewonden knaap thuis: „Nu heb ik hem dan eindelijk!"
Triomfantelijk plaatste hij een Schelfhout op de armleuning van zijn stoel. Sindsdien ver
lustigde de man zich dagelijks in de ijle klaarte van het wintergezicht, dat met schier volmaakt
meesterschap op een bescheiden stuk linnen was getoverd.
In het gezin De Ligny maakte Willem Schuilwerve kennis met Dirk Dronkers, de on
vermoeide strijder voor een Zeeuwse spoorlijn. Dronkers en De Ligny spraken graag over de
ontsluiting van Zeeland en over de grote toekomst van Vlissingen, dat een schakel worden
zou in het goederenverkeer tussen Rijnland en de Atlantische gebieden, zodra de spoorweg
van de Scheldestad naar Venlo werkelijkheid zou zijn geworden.
Later ontmoette hij bij zijn schoonouders Dr. Samuel Coronel, een van de stadsgeneesheren,
die hun praktijk uitoefenden onder neringlozen en bedeelden. Coronel verzamelde gegevens
voor een boek over het armwezen in Middelburg. De bouwstoffen lagen voor het grijpen.
's Zaterdagsavonds bracht Willem een bezoek aan vader en moeder De Ligny. Moeder
ontving hem. Nauwelijks had ze de buitendeur achter hem gesloten of ze begon haastig te
fluisteren: „Vertel eens gauw, hoe het met Claartje is? Heeft Teuntje nog zo'n last van
die kies, och, och, wat had dat schaap het van de week te kwaad. Och ja, vraag eens, of ik
nog winterappels voor jullie moet opdoen. En in de keuken staat een potje confituren,
kweeperen, die moet je straks meenemen Willem, Claar is er zo dol op." Willem zei: Best,
moeder, ja moeder, nee moeder, naar de omstandigheden vereisten.
„Ja jongen, ik vraag het maar allemaal tegelijk, want vader zit weer met dokter Coronel
te redeneren, 't is al ziekte en dood waar die mannen over spreken." Het vertrek stond in
een blauwige sigarenmist. De heren staakten een ogenblik het gesprek om vriendelijkheden
uit te wisselen. Vervolgens viel er een stilte, of zij aarzelden de draad weer op te nemen.
Tenslotte trokken zij Willem mee in hun wereld van cijfers. Moeder breide en schonk thee,
die bleef staan tot ze koud werd.
„U ziet," zei Coronel met zijn nagel tikkend op een vel ruitjespapier, „van elke vier Mid
delburgertjes die in vijftig geboren zijn is er één binnen het jaar gestorven."
De Ligny's wijsvinger gleed speurend over een cijferkolom.
„Het landelijk gemiddelde is drie en twintig percent," merkte hij op. Iets in zijn stembui
ging verried, dat hij die opmerking niet als bevestiging bedoelde, veeleer als geruststelling: het
was in zijn goede stad immers niet noemenswaard triester gesteld dan elders.
De arts schoot recht in zijn stoel.
„Mijn beste man, laten we niet proberen Middelburg hoog te houden. Na één jaar is vijf
en twintig percent gesuccumbeerd, na vijf jaar drie en dertig ten honderd. Die in leven blijven
worden nooit flinke, krachtige mensen. De keuringsdienst voor de nationale militie klaagt over
de onvolgroeide, zwakke Zeeuwse jongens, In alle randprovincies van Nederland worden de
mensen gemiddeld twaalf jaar ouder dan hier."
Zijn blik vloog van De Ligny naar Schuilwerve en weer terug, waakzaam, agressief bijna,
of hij paraat was de schuchterste poging tot tegenspraak met nieuwe feiten terstond te ver
ijdelen. Maar geen van beiden voelde behoefte aan tegenspraak. En Coronel ging verder:
„Op de weverijen, meneer Schuilwerve, leeft een bleek en uitgeteerd geslacht, U kunt dat
dagelijks waarnemen. In de weversgezinnen zeggen ze: van twee kinderen moet je er één aan
God afstaan. U weet, daar is geen overdrijving bij. Teringachtige vaders en moeders, moeders
zonder zog. Moeders die in de zevende maand nog op de weefstoel kruipen. En de huis
vesting? Vochtige en tochtige woningen, lichtloos; slaapplaatsen onder de pannen, een paar
52