ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 2 Wij hebben te weinig distantie van ons werk om een zuiver oordeel te kunnen vellen over de vraag of wij er in slagen een tijdschrift voor alle Zeeuwen te zijn, met een niet meer dan menselijke foutenmarge aan sektarisme en vooroordeel, zonder in het andere uiterste van de generale smeltpot te vallen. Of wij er in slagen levensbeschouwingen met elkaar te doen kennismaken, eilanden elkaar te doen ontmoeten, landbouw en industrie of verleden en toekomst te confronteren. Dit programma is onze bestaansgrond, het wil een beeld ge ven van het rijk geschakeerde leven, dat wij Zeeuwen samen moeten en willen leven en hebben geleefd op de stukjes grond tussen de zeearmen. De ondergeschikte vraag, of er werkelijk op Guadaloupe olifantstanden voorkomen is er één, waarvan de eventuele verkeerde beant woording ons door het merendeel van de le zers niet kwalijk zal worden genomen. Ge lukkig behoort dit soort kritiek tot de uit zonderingen. Hier ligt nog een andere limiet voor de kritiek, die zich dus dient te bewegen tussen de polen van functionaliteit en futili teit. „Wie wacht zijn eigen wachters". In laatste instantie zijn onze volksvertegenwoor digers de wachters van staat, provincie of gemeente. Het gedrukte woord alleen is nog in staat bij die wachters weer een zekere wacht te houden. Een bekend journalist hoor den wij laatst zeggen, dat in de verhouding van pers tot overheid de vriendschap niet on der de kritiek, maar de kritiek ook niet onder de vriendschap mag lijden. En zo zijn wij dan langs een omweg aan de statenbehandeling van onze garantie toegekomen, een lange om weg, want eerlijk gezegd draaien wij wel enigszins begerig om die i.Soo,heen. Het gaat om de volgende bloemlezing: 1. Ons tijdschrift wordt met de provinciale dagbladpers vergeleken. 2. Er wordt gevraagd naar een eenvoudiger uitgave en beperking van salarissen. 3. Zouden wij het tijdschrift nog een kans geven? 4. Er komen goede stukken in voor, maar ook minder goede. 5. Het verdient aanbeveling, dat de Over heid „ook eens een artikel schrijft over een of ander onderwerp". De laatste suggestie munt niet uit door dui delijkheid. Is die overheid Dr. Drees, de Re geringsvoorlichtingsdienst, de Herverkave lingscommissie, de Stichting Zeeland, de P.Z. E.M. over één kam geschoren? Een „overheids" transfusie kan wel eens gevaren opleveren, want wij en ook de lezer kunnen tot een afwijkende bloedgroep behoren. De logica van punt 4 is evenmin evident. Het is of Godfried Bomans aan het woord is. Het jaar telt goede en minder goede dagen: laat ons het jaar dus liquideren! Het spreekt van zelf, dat het ene artikel beter uitvalt dan het andere. Maar ook is het een feit, dat het oordeel daarover meestal sterk subjectief ge kleurd is. De inkrimping van salarissen is tenminste „Real-politiek". Vroeger bedelden wij onze artikelen bij elkaar. De redactie zelf deed en schreef alles prodeo. Nu wordt voor de mede werkers een zeer bescheiden honorarium uit gekeerd van j 7,50 per pagina met een kor ting op lange bijdragen. Dit is feitelijk bene den de maat, gezien het aantal uren dat met de voorbereiding van een artikel gemoeid is. De reis- en vergaderkosten der redactie worden begroot op 100,oftewel gemid deld j ij,per nummer en 20,per re dactielid. Gelukkig zijn er nog mensen, die zelf iets voor de goede zaak over hebben. Wij denken daarbij ook aan onze discussie-groe pen, die wij als vergoeding voor tijd en kilo- metrage een kop koffie en een tonic plegen aan te bieden. Tenslotte de vergelijking met de dagblad pers, waarvan de bloedgroep om dit beeld nog even te gebruiken een geheel andere is en moet zijn dan de onze. De functie van de kritiek is hier dus wel opvallend futiel geweest, wanneer wij haar nog eens meten aan onze maatstaven. Was onze contra-kritiek dit ook? Hopelijk alleen als 5S

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1956 | | pagina 30