B Zeeuws Tijdschrift
Van een Zeeuwse minstreel in Rotterdam
NUMMER 2 6e JAARGANG 195 6
Over Jac. van Els acker
Hoe is het eigenlijk.- zeeuwse rotterdam
mer of rotterdamse ZEEUW? Dit verhaal gaat
namelijk over één van de vele Zeeuwendie in de loop
der jaren naar de havenstad aan de Waterweg zijn getrokken.
„Weggezogen naar Rotterdam" heet dat tegenwoordig. De „weg
gezogen man" uit deze geschiedenis is Jac. van Elsacker voor zijn
vrienden: Koos 72 jaar en voordrachtskunstenaar. Zijn familie is
afkomstig uit het Thoolse land, zijn vader was „bovenmeester" in
Westkappel, hij-zelf werd in dit dorp aan de dijk geboren, bracht
er zijn feugd door, doch ging reeds in 1904 als jong onderwijzer
naar Rotterdam. Hij woont graag daarginds en voelt zich vol
komen thuis in deze dynamische stad. Een Zeeuwse Rotterdammer
dus, met de klemtoon op het laatste. Maar wellicht is voor éénmaal
een uitzondering toegestaan, die dan hier wordt gepleegd: op deze
plaats immers dient over Koos van Elsacker geschreven te worden
als Zeeuw, eventueel als Rotterdamse Zeeuw, maar in elk geval over
een man, die zich verbonden weet met de inwoners van dit gewest.
Als één van hen werd hij geboren en later trad hij talloze malen
voor hen op, waarbij zij groot respect en begrip voor zijn kunst
toonden. Of hem uit de koets deden tuimelen.
JAWEL, ook dat deden zij, in figuurlijke
zin althans. Om dit verhaal niet al te
plechtstatig te houden dat zou niet
passen bij Koos van Elsacker eerst even
iets over die „tuimelarij". Het gebeurde in
een Walcherse gemeente, waar Van Elsacker
optrad voor een merkwaardig gemengd gezel
schap, bijeengekomen in een zaal, die tevens
als gelagkamer diende. Hij droeg er „Elcker-
lyc" voor en men luisterde vol aandacht, ja
devoot naar deze prachtige „spiegel der salig-
heid". Totdat het slot kwam: geheel ingeleefd
in het spel zegde Van Elsacker gedragen de
laatste strofen: „Nu segt amen allegader.
Amen!"
Even was het stil, héél even maar. Toen
klonk het krachtige geluid van een bezoeker,
die het nu welletjes vond en haastig naar het
aardse en naar de tapkast wilde terug
keren. Opgewekt riep hij uit: „Vuuf konjak
jes, 'k betaele ze allemaele!" In een dergelijk
geval tuimelt de declamator inderdaad uit
zijn verheven voordraagkoets. Maar Koos van
31