ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3/4
terwijl die voor de historie verflauwt. Handvesten en stadsrekeningen, die hem oorspronke
lijk als louter historische documenten boeiden, trokken steeds meer zijn aandacht om de wijze
van bewoording. Een van zijn grotere historische publicaties is: „Een blik op de vorming
van de stad Sluis en op den aanvang harer vestingwerken van 1382 tot 1587". Maar op schier
elke bladzij van deze studie proeft de lezer de taalvorser.
Reeds als jongeman was Van Dale voor de dag gekomen met een „Taalkundig handboekje
of alfabetische lijst van alle Nederlandsche woorden, die wegens spelling of gebruik aan eenige
bedenking onderhevig zijn". Een degelijk stuk arbeid, overigens geleverd door iemand met
zelfvertrouwen: alle Nederlandsche woorden. hij zal er, ouder geworden, wel om geglim
lacht hebben.
Het samenstellen van een woordenboek vraagt heel het werkzame deel van een mensen
leven. Welke enorme werkkracht moet hebben gehuisd in het zwakke lichaam van Van
Dale, die na een leven van vierenveertig jaar het „Nieuw Woordenboek der Nederland
sche Taal" naliet. Zijn vroegtijdige dood heeft hem verhinderd de titanenarbeid te voltooien.
Wel was het tweede deel in handschrift op de drukkerij aanwezig, maar de meester had er nog
niet zijn correcties in aangebracht. Zo bleef dit tweede deel in waarde ver achter bij het
eerste, nog tijdens zijn leven verschenen deel.
Terwijl Van Dale in het afgelegen Sluis aan zijn woordenboek werkte, moederziel alleen, be
reidde een groep taalgeleerden het „Woordenboek der Nederlandsche Taal" voor. Eerst in
1867, vervolgens in 1870, probeerde de uitgever de meester van Sluis tot medewerking te
bewegen. Om dit eervolle aanbod te accepteren had hij Sluis moeten verlaten en daartoe kon
hij niet besluiten. Liever bleef hij eenzaam zitten op deze voorpost van het Noord-Neder
landse beschavingsgebied. Bescheiden accepteerde hij de eer, die men hem bewees. Nog voor
zijn dertigste jaar was hij lid van enkele voorname genootschappen, later bood men hem ook
het lidmaatschap van buitenlandse wetenschappelijke instellingen aan: de Académie d'Arché
ologie de Belgique te Antwerpen, het Comité Flamand de France te Duinkerken, de Societé
Royale des Beaux Arts et de littérature de Gand.
Een goede biografie over Johan Hendrik van Dale ontbreekt nog steeds. Het levensbericht,
dat de predikant Jansen opstelde over Van Dale, getuigt: „De hoogte, die Van Dale bereikt
heeft, verdient daarom te meer onze bewondering, omdat hij geheel een autodidact was. Al
wat hij was en al wat hij wist, had hij louter aan zichzelven te danken, aan zijn eigen stalen
vlijt en eigen onverdroten arbeid en onderzoek. Hij was schier geheel alleen staande in het afge
legen plekje van ons vaderland, waar hij het levenslicht aanschouwde en zijn gansche leven
doorbragt, zonder zich ooit elders gelaafd te hebben aan de mild vloeijende bronnen der
wetenschap".
72