ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3/4 ghel? Maar wacht even, dan vergeet ge de kranen! Een rechtschapen orthodoxe boer dan, vast in de leer zoals het de Noordnederlander betaamt? Maar hoe zit het dan weer met die torens? Dat gaat dus ook niet. Het is allemaal wel heel moeilijk, want alles ligt zo dicht op elkaar: ge hebt het beeld van de Vlissingse kranen nog op het netvlies en daar verschijnt alreeds de toren van Damme, waar in de meimaand, toen de hagedoorn in bloei stond, Uilen spiegel, de zoon van Klaas de kooldrager, werd geboren. Daar ook danste deze Thijl op een koord tussen twee wilgen aan het einde van de Onze-Lieve-Vrouwe- straat, zondags na de vespers. Boven dien komt men er niet alleen met torens en kranen, want dit land en dit volk kennen vele invloeden. Mon niken uit Vlaamse abdijen polderden hier schorren in, maar toen de vloed grote delen had terug veroverd, ver scheen de nijvere, dichtende pensio naris Jacob Cats ten tonele en met hem kwamen Noordnederlanders om op hun beurt het werk van de kloosterlingen ter hand te nemen. Huurlingen van Maurits raakten er slaags met Spanjaarden, en uit Salz burg en het Franse zochten en vonden hier vluchtelingen een woonstee. Ge meent hem niettemin te kennen, die Zeeuwsvlaamse mens? Maar als ge op zoek naar hem gaat, dan ontglipt hij u telkens, juist op dat ogenblik, waarop ge denkt: ja, zó is hij. V/'ant wie met hem spreekt zit het ene ogenblik tegenover Pallieter en Thijl, het andere te genover Ioannes Calvijn; ontmoet een Zeeuw en een Vlaming; ja een Fransman en een Span jaard; een Nederlander! En men vraagt zich verwonderd af: hoe is toch deze mens? Hoe zien anderen hem, hem en zijn streek? Hoe ziet hij zichzelf? Het is bijna ondoenlijk, een bevre digend antwoord te geven, zo is ons gebleken. Zoekend en vragend zijn wij door het Vlaamse en het Zeeuwse getrokken, zoekend en vragend naar die Zeeuwsvlaamse mens en naar het ka rakter van zijn land. En op die speurtocht hebben wij merkwaardige lieden ontmoet, uilen spiegels en reinaards, poëten en bierdrinkers in een staminee met kringen op houten tafels, vaardige economen en boeren, verknocht aan hun grond, wijze mannen, die een mensenleeftijd de kinderen van dit land onderwezen en griffiers, die het menselijk opgaan, blinken en ver zinken nauwkeurig in de boeken aantekenen. En velen van hen zagen hem verschillend, de Zeeuwsvlaming. Maar toch, het werd een boeiende tocht en daarom vragen wij: zwerf mee door deze schone landen, langs mensen en dingen, zoek de mens, die daar leeft tussen kranen en torens en in wiens bloed vele ritmen kloppen. AWEL dan, laat ons een keus bepalen; daarginds ligt St. Martens-Latem aan de Leije, vlak bij Gent, het fiere. In de Latemse Eikeldreef op nommer veertien woont Minne, Ri chard-Julius, Vlaams dichter. Er is een fraaie tuin bij dat huis, want deze kunste naar is een goed hovenier. Maar dat wil niet zeggen, dat Richard-Julius een zijïg heer is, die slechts rozen met fluwelen bladeren kweekt. Hij is een kleine, ogenschijnlijk barse man, vijf en zestig jaren oud, die, gekleed in een stofjas, zijn gasten ontvangt bij het hek. „Dichter Damme. danste Thijl op een koord. 80

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1956 | | pagina 22