ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3/4 Wat zei Minne ook weer over dat contact? „Wij komen voornamelijk als toeristen, om het pondje boter, de kist sigaren. Er zou natuurlijk ander contact mogelijk moeten zijn, doch de vraag is tussen wie en hoe." Econoom Declercq heeft het antwoord direct bij de hand: „Benelux is eerder een zaak van beneden dan van de top. De provincies moeten bijeenge bracht worden, die contacten móeten er komen!" IN Brugge brandt een rode lantaarn, vanwaar men uitkijkt over de Zeeuwse landen. Ginds loopt de grens. Wachterwonen er Vlamingen aan gene zijdef' Hij schudt het hoofd. Neen, Nederlanders zijn het, die men daar aantreft. Maar wat maalt dat eigenlijkf De Nederlanders ginds en de Vlamingen hier hebben gemeenschappelijke belangen! En meer nog: zij spreken één taal. Zij zullen malkander wel vinden, het water is hier niet zó diep. Wat wil men nog meer III. Het debat der ingezetenen ZIJ VOELDEN ZICH NEDERLANDER en Oost-Vlaming, maar weinig of geen Zeeuw." Dat is een zinnetje uit een Zeeuws Tijdschrift van vorig jaar, neergepend door redac teur De Bree over de notabelen van Hulst. Maar daarmee was men het in de stad van Reynaard niet eens. Een discussiebijeenkomst plus een verslag daarover in een volgende af levering van het tijdschrift waren het gevolg. Niettemin, in dat verhaal van historicus De Bree stonden een paar opmerkingen, die het overdenken waard waren en zijn. „Men kan Vlaming zijn van origine en toch het liefst Nederlands staatsburger. Men kan Nederlands staatsburger zijn en veel gemeen hebben met de mensen, die twintig, dertig kilometer zuidelijker over de grens wonen" schreef hij en daarbij verkende hij het terrein, waarop ook in deze beschouwing wordt rondgedwaald. Later, tijdens de bijeenkomst in Hulst, werd hier en daar nog een wat scherper formu lering gebruikt. Raadslid C. van Bendegem uit Axel betoogde bijvoorbeeld: „Wij zijn Neder landers, maar wij zijn ook VlamingenEn met deze citaten zijn we dan na de discussie der Belgen verzeild geraakt in het debat der ingezetenen, een debat, dat in Hulst werd be gonnen en dat voor ons gevoel werd voortgezet in de gesprekken, die de redactie van het Zeeuws Tijdschrift bij de voorbereiding van dit artikel met allerlei Zeeuwsvlamingen had. Het is opvallend, dat zij nadenken over hun positie en hun verhouding tot Nederland en tot Vlaanderen. Het wonen in een grensgebied dwingt blijkbaar de bewoners zich rekenschap te geven van hun plaats in het geheel der natie. Bijvoorbeeld in Cadzand gemeentesecretaris P. Verhage: hij kan van zijn woning uit bij helder weer de torens van Brugge zien. Maar de kranen van Vlissingen zijn er allerminst te negeren, ook al zijn ze er niet te zien. Het landje van Cadzand neemt tussen de kranen en de torens wel een heel aparte plaats in en secretaris Verhage tracht dit te verklaren: na de overstromingen in de zestiende eeuw werden grote delen door Noordnederlanders ingepolderd en er kwamen hier tientallen refugié's. Men begon in deze streek opnieuw. Nieuwe griffels, schone leien. De griffels kwamen uit allerlei streken, terwijl de leien veelal van Calvinistische origine door het noorden werden geleverd. Maar Vlaamse invloe den zijn niettemin onmiskenbaar, hoe kan het anders: de landen palen aan elkaar en de to rens van Brugge hebben hun aantrekkingskracht. Menig Zeeuwsvlaming ook in het landje van Cadzand kijkt er met enig verlangen naar. Want, „we hebben toch wel veel verwant schap met de Vlamingen", zo meent oud-landbouwer I. Risseeuw-Brakman uit Zuidzande. 84

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1956 | | pagina 26