No. 3/4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Hij is een man, wien de afstamming van de refugié's nog is aan te zien: zwart haar, kleine
gestalte, scherpe ogen, draagt een franse naam: Rousseau, verbasterd tot Risseeuw. Maar
het radde, vlotte van de zuiderling is hem vreemd. Hij spreekt bedachtzaam, woorden wik
kend en wegend. „Er is tussen de Vlamingen en ons taalverwantschap. "Wij voelen bovendien,
dat zij karaktertrekken hebben, die wij ook bezitten, zij het slechts in aanleg. Eenvoud, vrij
heidsdrang, spontaneïteit, losheid, opgewektheid. Maar tegelijkertijd voelen we ons op ons
gemak bij de orde, de zekerheid, de netheid van het noorden.
„Er zijn gebieden, waar de verwantschap met het zuiden directer is," zo zegt de heer Ris
seeuw. „Aan de kanten van Eede bijvoorbeeld, vooral onder de rooms-katholieke bevolking,
is het Noordnederlandse element minder, is er ock meer contact met de Vlamingen. Daar trou
wen ze over en weer."
JAWEL, „daar trouwen ze over en weer." De Vlissingse typograaf Overmeire, die dit be
vestigt, heeft de Belgische nationaliteit, maar werd geboren en getogen in Zeeuwsch-
Vlaanderen. Zijn grootvader kwam als landarbeider uit het Vlaanderenland naar Neder
land, Overmeire's zuster trouwde weer met een Vlaming en woont aan de andere zijde van
de streep. „Maar ik zie wel allerlei verschillen als ik in België kom," zegt hij, „bijvoorbeeld,
iedere avond in 't café was er bij ons destijds in Zeeuwsch-Vlaanderen niet bij. Wij hadden
ons aangepast aan de Nederlandse huiselijkheid, ook met de woninginrichting. Mijn moeder
kwam uit Maldegem, maar had in haar jeugd in een Nederlands gezin gediend en zich vol
komen aangepast. Kom ik nu bij mijn zuster in België, dan valt al het Nederlandse weg: ze is
weer Vlaamse, terwijl ze precies zo is opgevoed als ik. Wij kunnen blijkbaar beide kanten op.
In Oostburg ontmoet de redactie rector A. Hoolhorst van het Koningin Wilhelmina-lyceum.
Bijna veertig jaren woont deze onderwijsman in West Zeeuwsch-Vlaanderen, jaren met droe
ve en blijde dagen, waarin hij de kinderen onderrichtte om hen gereed te maken voor de taak,
die altijd weer een jeugd wacht; jaren waarin hij de mannen en vrouwen van deze streek
leerde kennen, hier en ginds: de Cadzandse boeren,
protestant in handel en wandel, trotse afstammelingen
van de Hugenoten, maar ook de Bruggenaars; voorts
de Zeeuwen, die oostelijker van het Cadzandse wonen,
zij die de rooms-katholieke religie belijden en die zich
sterk verwant voelen met de Vlamingen ginds. Hij
maakte jaren geleden, jong onderwijzer nog, kennis
met de grote liberaliteit in deze streek, liberaliteit naar
de geest wel te verstaan, die leven en levensovertuiging
van de ander respecteert. Veertig jaren, dat is een
lange tijd, waarin men de mensen leert kennen, hun
grote en kleine trekken. Maar als men rector Hoolhorst
nu vraagt of het mogelijk is de Zeeuwsvlaamse mens
kort en bondig te karakteriseren, dan schudt hij het
hoofd. „Dat is héél moeilijk. U snijdt daar wel een
zeer ingewikkeld probleem aan." Overigens merkwaar
dig: hoewel de heer Hoolhorst allerlei verschillen tus
sen Belgen en Nederlanders in dit grensgebied kan op
sommen, kan hij toch niet nalaten te spreken van de „Zwingemeenschap". Er zijn tegen
stellingen, vele zelfs, maar hij geeft het de Zeeuwsvlamingen grif toe, dat er ook verwant
schap is. Er wonen hier Nederlanders, maar ze zijn toch ook wel Vlaming. Dit dualisme
Mensen op een streep.
(Belgische gendarmen bij Sluis).
85