ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3/4
Vruchtbomen zijn zeer gevoelig voor SO2 gassen, (op
de achtergrond het stikstofbindingsbedrijf.
worden. De gehele polder is nu in cultuur en
voor zover niet verpacht in exploitatie
bij de Dienst der Domeinen.
Met spanning wachten de Zeeuwsch-Vlaam-
se landbouwers op de dag, dat het vrucht
bare land van Saeftinghe ingedijkt zal worden,
waardoor een oppervlakte van 3 d 4000 ha
goede cultuurgrond gewonnen zal kunnen
worden.
Landbouw en industrie.
De industrie heeft een tweetal specifieke
raakvlakken met de landbouw, waarbij we de
kwestie van de arbeidsvoorziening buiten be
schouwing laten.
Allereerst zijn er de vlasbedrijven. Vele
kleine vlassers zijn tevens landbouwer. Vooral
door hen, die weinig grond hebben, wordt de
akker- en weidebouw vaak als bijzaak be
schouwd. Slechts wanneer het slecht gaat in
het vlas, toont men belangstelling voor de
landbouw. Een grote vooruitgang in de land
bouw mogen we hier dus niet verwachten.
Uitlaatgassen van de fabrieken in Sluiskil
veroorzaken ieder jaar min of meer aanzien
lijke schade op landbouwgewassen in de om
geving. Er is zelfs een vereniging voor schade-
lijdenden, die regelmatig hun belangen bij de
fabriek gaat pleiten .De schade wordt door
SOo en stikstof van de uitlaatgassen veroor
zaakt. De SOo schade is het meest sprekend
en veroorzaakt bladverbranding, terwijl de
vruchtzetting te wensen overlaat als de aren
tijdens de bloei „gepakt" worden. Deze schade
wordt regelmatig geschat, hetgeen redelijk uit
voerbaar is.
Moeilijker is de schade, die de stikstof ver
oorzaakt, te bepalen. Vooral gerst en vlas
rijpen slecht af en vertonen spoedig neiging
tot legering. Ook al wordt door de landbouwer
geen stikstof gegeven, dan nog kan er teveel
van boven komen. Het gevolg is een schrale
korrel en slechte kwaliteit vlas. Deze schade
is waarschijnlijk niet minder dan de SOo-
schade, maar veel minder zichtbaar en moei
lijker te schatten.
Ook het draad en de werktuigen worden
door de gassen aangetast, zodat deze eerder
vernieuwd en regelmatig geverfd moeten wor
den.
Naast deze problemen van plaatselijke aard
en het vraagstuk van de melkvoorziening wil
ik tot slot nog even het strovraagstuk noemen.
Strovraagstuk.
Doordat hier geen gelegenheid is het stro
industrieel te verwerken brengt het stro, dat
in het bedrijf slechts gedeeltelijk in de vee
houderijsector aangewend kan worden, bij
verkoop zeer weinig op. Het onderploegen of
verbranden van stro behoort hierdoor niet tot
de uitzonderingen. Doordat de pogingen om
tot een strocellulosefabriek te komen gestrand
zijn, zal het stro voorlopig een afvalprodukt
van het bedrijf blijven, terwijl het in Gro
ningen een waardevolle bron van inkomsten
levert. Dat niettegenstaande dit „verlies" de
bedrijfsuitkomsten in Zeeuwsch-Vlaanderen
gezien mogen worden, tekent dit gebied tot
een goed geleid produktiegebied.
102