ZEEUWS TIJDSCHRIFT
het strand was gelopen een haven was er
nog niet droegen de dekknechts de mensen
aan land. Duizend jaar eerder bevoeren de
Noormannen onze rivieren sneller en niet min
der comfortabel.
Toen kwam de stoomboot. Het rader
scheepje De Schelde" werd gebouwd en
geëxploiteerd door particulieren, met steun
van provincie en rijk. Het was een
scheepje met vrijwel ronde voor- en achter
steven, het volk sprak van de padde of
de tobbe. Lengte over de stevens: 21.40 me
ter; breedte over het dek: 6,10 meter; ma
chines twee stoomwerktuigen van 22 paar-
dekrachten elk.
Vóór de machinekamer lag een kajuit
voor het gemeen publiek, achter was het
paviljoen voor aanzienlijke lieden. Die
hadden, zoals blijkt uit de lijst van inven
taris, de beschikking over een gebruinde
tafel met kleed, zeven bankkussens, zes
tabouretten, een spiegel en een nacht
spiegel. Tenslotte kan de zuidwester hier
nog al te keer gaan.
Het stoomschip „De Schelde" onderhield
twee diensten. Drie keer daags maakte het
de overtocht naar Breskens, twee keer per
week voer het op Terneuzen.
In 1829, het eerste volle jaar van de ex
ploitatie, vervoerde de boot slechts 300 passa
giers naar en van Terneuzen. Er moeten be
paald veel reizen gemaakt zijn, waarop alleen
het personeel aan boord was. Ook de resulta
ten van de dienst op Breskens waren pover:
niet ten volle 7700 mensen werden in 1829
overgezet, dat is acht per reis op zondagen
lag de dienst stil.
Het totale verkeer over de Westerschelde
was wel iets groter, want nog altijd voeren de
steigerschuiten en menig reiziger stapte aan
boord bij een beurtschipper. Toch verwerken
de provinciale boten tegenwoordig op één
zomerse dag een groter reizigersmassa dan alle
middelen van communicatie over de Schelde-
No. 3/4
mond destijds in een heel jaar deden. Een
veerdienst wordt immers pas belangrijk, wan
neer achter de kaden en aanlegsteigers diep
landinwaarts nieuwe reismogelijkheden liggen.
Zij kwamen mettertijd, maar in 1829 waren
zij er nog niet. Kort na het instellen van de
stoombootdienst op Breskens verleende Zijne
Majesteit Koning Willem I concessie tot de
oprichting van een diligence, die het verkeer
tussen Breskens en Sluis zou onderhouden.
In Sluis wachtte dan weer de barge op Brugge,
een dienst op Maldeghem werd overwogen.
Vandaar kon men op Gent en Antwerpen aan.
IN de Middelburgsche Naamwijzer van 1856
heb ik de veren en wagendiensten bijeenge-
bladerd, die een reiziger nodig had om van
Breskens in de wereld te geraken. Gesteld:
Klaaysen moest naar Rotterdam. Hij ging dan
met de steigerschuit naar Vlissingen, want in
1856 was de stoombootdienst beperkt tot één
reis per dag. In Vlissingen wachtte de wagen,
die Klaaysen naar Middelburg bracht. Het uur
van afvaart van de Rotterdamse boot was
afhankelijk van het tij. Nemen wij aan, dat
A
taEnma
êS3 IÉ
uaMlli 1
J3.
Hl ïllÉr
O
O
O
O
O
O
Ig
Het raderscheepje „De Schelde".
104