ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3/4 wisselend goede en minder goede jaren gekend, waartoe oorlogsgeruchten, „Korea-hausse", enz. het hunne hebben bijgedragen. In de jaren na 1946 is een verschuiving op getreden in de richting van het grootbedrijf, welke zich stellig in de komende jaren nog zal voortzetten. Verschillende kleine, onren dabele bedrijven hebben de produktie gestaakt en het aantal grote bedrijven met een geheel mechanische outillage neemt toe. Als gevolg hiervan wordt de bewerkingscapaciteit regel matig groter, terwijl het aantal werkzame ar beiders langzaam stijgt. Het aantal vlasserijen bedroeg in 1946 654 en was in 1953 reeds gedaald tot 490 be drijven, terwijl deze daling zich in de jaren 1954 en 1955 voortzette tot resp. 438 en 432 bedrijven. Het aantal arbeiders werkzaam in de vlasnijverheid beweegt zich thans rond de 1600. Ook het aantal in de vlasserijen opgestelde machines wijst in deze richting, zoals uit on derstaande tabel blijkt. 1946 1951 1956 1946 1951 1956 Zwi ingeltu rbines Rootputten West Z.-Vlaanderen 5 12 33 Oost Z.-Vlaandaren 11 24 20 92 Zeeuwsch-VIaanderen 16 26 30 20 125 160 Economische aspecten. Voorheen was de gehele vlasnijverheid op de boerderij geconcentreerd. Het op het eigen land geteelde vlas werd in de wintermaanden als het werk buiten stil lag op het eigen be drijf gesponnen en geweven. Door de tech nische ontwikkeling en de daarmede gepaard gaande specialisatie zijn steeds meer onder delen van de produktiegang tot zelfstandige bedrijven geworden (vlasserijen, spinnerijen, weverijen). Thans richt deze specialisatie zich vooral op bepaalde bewerkingen en ontstaan zelfstandige roterijen, lokken-veredelingsbe- drijven, enz. Door deze gang van zaken is een geogra fische scheiding ontstaan tussen de teeltgebie- den en de bewerkingsgebieden. Deze scheiding grijpt zelfs over de grenzen van de verschil lende landen heen en om haar te overbruggen is ook hier een tussenhandel ontstaan, die vooral tussen de vlasserijen en de spinnerijen een zeer sterke positie heeft weten te verove ren. Als gevolg hiervan zijn voor de verschil lende vlasprodukten marktprijzen ontstaan en dit heeft deze bedrijfstak, zeker voor wat be treft de vlasserijen, een vrij speculatief karak ter verleend. Aan de aanbodzijde van de markt voor de vlasserijen staat het aanbod van de vlastelers. Voor hen is vlas één van de vele gewassen. Zij zullen zich dus laten leiden door het netto resultaat, dat bij de teelt van een gewas be haald kan worden. Ze zullen de financiële resultaten van de diverse gewassen tegen el kaar afwegen en dan hun teeltplan opmaken. Zeer duidelijk kwam dit b.v. tot uiting toen de regering voor een aantal andere gewassen richtprijzen vaststelde en hiermede een deel van het risico voor de boeren wegnam. Het risico van de vlasteelt werd toen door de boe ren relatief hoog geacht en de animo om vlas te telen was dienovereenkomstig slechts gering. Aan de verkoopzijde van de markt van de vlasserijen staat de vraag van de gebruikers van weefsels voor diverse doeleinden. Deze kunnen hun behoeften dekken door linnen en door andere weefsels als rayon, nylon, enz. De vraagzijde wordt dus niet alleen beïnvloed door de grootte van de vraag der gebruikers van weefsels, doch tevens door de gevolgen van goede of minder goede katoenoogsten, wijzigingen in de kostprijs van kunstvezels ais gevolg van nieuwe technische vindingen, be lemmeringen in de vrije handel, enz. De vlasnijverheid ligt dus tussen twee marktprijzen ingeklemd. Op deze markt prijzen kunnen de vlassers slechts een zeer geringe invloed uitoefenen. De marge tussen de verkoopprijs van vlaslint en de inkoopprijs van strovlas is dus voor hen een gegeven grootheid en de enige bestaans mogelijkheid ligt derhalve in de mate, waarin men in staat zal zijn de totale 110

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1956 | | pagina 52