ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 3/4 Het rootwater, dat door de vlasserijen is gebruikt, moet ook weer worden afgevoerd. Het rootwater heeft echter een aantal minder prettige eigenschappen. In de eerste plaats is de reuk onaangenaam, het is zeer hard en het bevat daarnaast een vrij groot aantal bac teriën en diverse chemische stoffen. Bovendien vormt de grote hoeveelheid een probleem. De polders hebben daarom een verbod uit gevaardigd om het rootwater ongezuiverd in de poldersloten te lozen. Tal van voorstellen zijn in de loop der jaren gedaan om tot een oplossing te geraken. Het Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening, het Rijksinstituut voor Zuivering van Afval water en de provinciale Commissie "Waterhuis houding Zeeuwsch-Vlaanderen hebben zich o.m. met deze kwestie bezig gehouden, doch tot een bevredigende oplossing is men tot nu toe niet kunnen komen. Het rootwater lozen op de gemeentelijke rioleringen geeft geen oplossing, daar het root water door de riool-zuiveringsinstallaties on voldoende wordt gezuiverd. Het alternatief zou dus zijn voor de gezamenlijke vlasserijen óf een afzonderlijke afvoerleiding aan te leg gen naar de Westerschelde óf een afzonder lijke zuiveringsinstallatie te bouwen. Deze plannen zijn steeds afgestuit op de grote kos ten. De polders en de verschillende overheids organen stellen zich op het standpunt, dat deze bijzondere voorzieningen niet voor hen worden getroffen. Anderzijds wijzen de vlas sers er niet geheel ten onrechte op, dat de concurrentiestrijd reeds zwaar genoeg is en dat zij dus allerminst behoefte hebben aan een extra handicap. Om enerzijds de grote behoefte aan water te temperen en anderzijds de hoeveelheid af valwater te verminderen heeft men enkele proeven genomen met een gewijzigd systeem van watervoorziening. Deze proeven lopen echter nog slechts over betrekkelijk korte tijd en bovendien zijn maar weinig vlasserijen tot het nemen van deze proeven overgegaan. Het lijkt daarom met mogelijk om over deze, mogelijke, oplossing een oordeel uit te spreken. Bij deze proeven wordt het rootwater in de bodem geïnfiltreerd en het voor het roten benodigde water op korte afstand van de in- filtratiepunten uit de bodem gepompt. Aan deze methode kleven echter twee gevaarlijke kanten. In de eerste plaats is het rootwater zeer hard, terwijl het verse water zacht moet zijn. De kans is dus niet denkbeeldig, dat na enige tijd het opgepompte water te hard is geworden. In de tweede plaats ligt het gevaar bij de resten van de slijmhuid, welke in het rootwater voorkomen. De mogelijkheid lijkt niet uitgesloten, dat deze resten het infiltratie- veld doen dichtslibben, zoals nu reeds gebeurt in de bezinkbassins. Zou dit geschieden, dan wordt de mogelijkheid tot het oppompen van water ten zeerste bedreigd. Het probleem van het afvoeren van het rootwater is thans een van de moeilijkste pro blemen geworden in Zeeuwsch-Vlaanderen. Voor beide partijen is het vinden van een op lossing op zo kort mogelijke termijn dringend gewenst. Moge het de partijen gelukken om in nauwe samenwerking een oplossing te vinden waarbij enerzijds de vlassers zich realiseren, dat niet alles van één kant kan komen, maar anderzijds de bestuurscolleges zich bewust zijn van de grote betekenis van de vlasnijverheid voor Zeeuwsch-Vlaanderen en van de noodzaak, deze belangrijke bestaansbron volledig in tact te houden. 114

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1956 | | pagina 56