No. 3/4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT had gebaand en diepe bressen in de duinen en de er achter liggende moerassen had geslagen. Daaraan hadden de Oosterschelde en het Zwin hun ontstaan te danken, vaarwegen aldra naar het Rijn- en Maasgebied en naar het later opbloeiende Vlaanderen. Aldus kunnen wij de Romeinse sporen van bewoning duiden: bij Haamstede - Burgh, bij Domburg en bij Aardenburg. De laatste opgravingen bij Aardenburg wijzen in de richting van een Romeinse vloot- basis aldaar. Deze zou dan aansluiting hebben moeten geven op het „Belgische" wegennet, dat toendertijd weer oost-west communiceerde met de heirbaan Keulen-Kanaalhavens cn noord-zuid met Lyon. De noord-zuid. verbinding. Men herkent reeds het wegen-stramien, waarlangs vele eeuwen later de stroom van welvaart zich opstuwde naar Brugge en Gent en waaraan Zeeuwsch-Vlaanderen zo pro fijtelijk deel had. Het ontsloot een vooral in industrieel opzicht welvarend achterland en gaf het te water zijn contacten met Zuid- Europa, Engeland en de Oostzeegebieden. De handelsstroom op de Oostzee liep dwars door Zeeland en wekte dit gewest op de duur commercieel tot leven. Impulsen uit Vlaanderen. De occupatie van Zeeuwsch-Vlaanderen geschiedde via de landwinning, handel en visserij vanuit Vlaanderen. Uit het oogpunt van vestigingsfactoren bestond zijn attractie in de eigenschap van doorgangsgebied, waar van de natuurlijke grenzen door de Vlamingen steeds meer naar het noorden werden ver schoven. Zoals de Noormannen via Zeeuwsch- Vlaanderen ter plundering naar Vlaanderen getrokken waren, zo beveiligden de Vlamingen hun gebied omgekeerd tegen de zee door de beweide schorren vooral in de 11e en 12e eeuw in polders om te zetten. Zoals de Zeeuwsch-Vlaamse schorre-weiden de schapen van voedsel voorzagen en deze hun wol lever den aan de opkomende Vlaamse lakennijver heid, zo voorzagen de latere akkers de snel groeiende Vlaamse bevolking van het nodige graan. In de 13e eeuw bereikte West Zeeuwsch-Vlaanderen het toppunt van zijn bloei met als voornaamste centrum Aarden burg en als nevencentra Oostburg, St. Anna ter Muiden en IJzendijke. In Oost Zeeuwsch-Vlaanderen waren het met name Axel en Hulst, met hun oriëntering op Gent en Antwerpen, die tot welvaart kwa men. Deze twee steden hadden echter een bescheidener, een meer verzorgende functie ten aanzien van de omgeving. Hun con junctuur was dan ook minder kwetsbaar en pas de inundaties van de 80-jarige oorlog brachten het land van Axel en het land van Hulst op het minimale welvaartsniveau, waar van pas in de 20e eeuw vertrokken werd naar het huidige veelzijdige samengestelde econo mische leven. In West Zeeuwsch-Vlaanderen bracht de 14e eeuw reeds een ernstige terug slag, enerzijds doordat Brugge geen concur rentie meer duldde, anderzijds door de ver woestende vloeden van 1375 en 1404. Alleen Sluis en St. Anna ter Muiden, gelegen aan de weg naar Brugge, wisten zich te handhaven (zie voor dit tijdperk en voor West Zeeuwsch- Vlaanderen de boeiende dissertatie van mej. M. K. E. Gottschalk: Historische geografie van Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen tot de St. Elisabethsvloed van 1404, Assen 1955). NOG steeds is ons thema duidelijk zichtbaar: in voor- en tegenspoed blijft de economische eenheid van geheel Vlaanderen zichtbaar, zelfs in de Brugse schaarbeweging- die een stuk van de welvaart in het Land van Cadzand af knipte. Het verval van Brugge aan het eind van de 15e eeuw sleurde dan ook deze streek mee. Meer nog dan de verzanding van het Zwin was hiervoor de verplaatsing van het economische zwaartepunt van Brugge naar Antwerpen verantwoordelijk. Het kruispunt der handelswegen werd daarmee naar het oosten verplaatst en de commerciële stroom die van noord naar 63

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1956 | | pagina 5