ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 3/4
mina. Toen in mei 1919 na een nieuwe de
monstratie in Den Haag de deelnemende
Zeeuws-Vlamingen in Huis ten Bosch werden
ontvangenverklaarde de vorstin namelijk in
een antwoord-toespraak, dat het Zeeuwsch-
Vlaamse en Limburgse volkslied thans overal
werden gezongen, ook door de soldaten, wan
neer zij op mars zijn." Met de driekwartsmaat
van Lijsen's lied zullen de landsverdedigers
van destijds het wel niet zo precies hebben
genomen.
Tijdens twee grote demonstratie-bijeenkom
sten, die in maart 1919 in Middelburg werden
gehouden, gelijktijdig in de Nieuwe Kerk en
de Noorderkerk, werd het Zeeuwsch-Vlaamse
volkslied ook gezongen, in de Nieuwe Kerk
door het Middelburgs Mannenkoor en bij het
verlaten van het gebouw na afloop door de
kerkgangers, in de Noorderkerk door „Soli
Deo Gloria". Hier ging het publiek na afloop
niet onmiddellijk naar huis, doch zong met
begeleiding van het orgel drie coupletten van
het „Van d'Ee tot Hontenisse".
DIT alles evenwel laat ons eigenlijke on
derwerp, het Zeeuwse volkslied buiten
beschouwing. Toch moesten deze zaken
worden gereleveerd om de sfeer aan te geven
van die dagen, de sfeer waarin ook het lied
van Poldermans ontstond. In de maand fe
bruari 1919 was namelijk in de Middelburgse
Courant het volgende bericht opgenomen:
„Mede als gevolg van de tegenwoordige wereld
gebeurtenissen heeft de heer D. A. Poldermans, hoofd
der school te 's-Gravenpolder, een volkslied voor onze
provincie gedicht, dat de heer Jan Morks te Middel
burg op muziek heeft gesteld. Het zal voor zang met
piano of orgelbegeleiding bij de firma gebrs. Hilder-
nisse eerstdaags verschijnen."
In mei 1919 werd gemeld, dat dit lied op de
halfuurslag van de Middelburgse Abdijtoren
zal worden gehoord en in juni de annexa-
tiespanmng was juist wat geluwd dank zij
een verklaring van minister Van Karnebeek
werd het door de Goese schooljeugd de ko
ningin toegezongen bij haar bezoek aan de
Z.L.M.-landbouwtentoonstelling in Goes. Het
werd al spoedig hét Zeeuwse volkslied. En
dat was te begrijpen, niet alleen omdat het
appelleerde aan dezelfde gevoelens als het lied
van Pattist/Vreeken, maar vooral omdat
Poldermans Zeeland als geheel tot uitgangs
punt had genomen: het ging niet om
Zeeuwsch-Vlaanderen als deel van Zeeland
of Nederland, maar om Zeeland als totaliteit.
Er werd in die dagen met betrekking tot
Zeeuwsch-Vlaanderen en Zuid-Limburg voor
al gesproken als onlosmakelijk tot het konink
rijk der Nederlanden behorende delen („met
onverbreekbre banden aan Neerland vastge
hecht" stond op de titelpagina van het bij
Bronswijk, Oostburg, verschenen Zeeuwsch-
Vlaamse volkslied), maar in Zeeland moet
men toch ook beseft hebben, dat het hier even
belangrijk was te spreken over Zeeuwsch-
Vlaanderen als deel van Zeeland. Immers,
annexatie van Zeeuwsch-Vlaanderen door
België zou een ernstige verminking betekenen
van de bestuurseenheid, die door Zeeland
werd gevormd. Dat dit besef inderdaad levend
was, blijkt onder meer uit een verklaring, die
voorgelezen werd tijdens de grote demonstra
tie-bijeenkomst in maart 1919 door het toen
malige lid van Gedeputeerde Staten, mr. P.
Dieleman. Deze verklaring luidde aldus:
Wij, burgers van Middelburg, getuigen:
dat het volk van Zeeuwsch-Vlaanderen is Zeeuws volk,
dat wij één zijn met dat volk in denken en taal,
in zeden en gebruiken, in roemrijk verleden,
in liefde en aanhankelijkheid voor Zeeland en
Nederland;
dat wij niet willen gescheiden worden door verschuiving
van 's lands grenzen van dat Zeeuwse land ten zuiden
der Schelde;
dat iedere losscheuring van Zeeuws gebied in strijd is
met de beginselen, waarop de Volkerenbond en de
nieuwe internationale rechtsorde worden gegrondvest.
Eén willen wij zijn en blijven met Zeeuwsch-Vlaan
deren als onaantastbaar deel van het Rijk der Neder
landen.
"Wij getuigen van de Eenheid van Zeeland!
118