No. 3/4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
delburgse proclamatie weer in een merkwaar
dig daglicht stelt; in de tweede plaats moet
worden vermeld, dat hier in tegenstelling met
het Zeeuwsch-Vlaamse volkslied elke verwij
zing of binding met de religie ontbreekt.
Speelde hier de persoonlijke instelling van de
dichter een rol? In elk geval is dit ontbreken
in een Zeeuws volkslied een vermeldenswaard
verschijnsel.
ZO heeft in bewogen jaren Zeeland een
lied gekregen, dat wanneer het door
Zeeuwen werd en wordt gezongen, hen
een binding gaf en geeft met de andere be
woners uit het Schelde-bekken. Ongetwijfeld
heeft deze gewestelijke zang mede een rol ge
speeld en speelt het nog een rol bij de
bewustwording van het Zeeuws besef. De
Amsterdamse hoogleraar Jan Romein heeft
eens in een studie over het Nederlandse volks
karakter Alfred Kirchhof geciteerd, die in
„Mensch und Erde" schreef: „Gleich sein von
jeher dichten nur oberflachliche Beurteiler der
Nationen an; gleich werden aber ist allerdings
ihr unablassig betriebenes Werk". Mutatis
mutandis geldt dit in kleiner verband ook
voor Zeeland en zijn bewoners, terwijl bij dit
proces van „gleich werden" er sprake is van
vele factoren. Een van deze factoren nu is het
lied van Poldermans/Morks, al zal men ei-
goed aan doen de invloed van deze factor niet
te overschatten. Maar in elk geval is op deze
zang de definitie van toepassingdie in de
aanvang van deze beschouwing werd gebruikt,
het gaat hier niet om het plezier van het
zingenmaar om een collectief belijden, aan
vankelijk van de saamhorigheid, welke werd
gevoeld toen de Zeeuwse gemeenschap van
buitenaf werd bedreigd, inmiddels verstard
tot een magische formule, waarin men allerlei
vage en minder vage gevoelens en opvattingen
herkent, waardoor de individuele Zeeuw zich
lid van de Zeeuwse gemeenschap voelt.
OVER de melodie van het Zeeuwse volks
lied is hier nog niets gezegd. Volstaan
mag worden met enkele korte opmer
kingen. De melodie is geschreven in vier
kwartsmaat en doet in de verte aan een mars
denken. Hier speelt vanzelfsprekend een rol,
dat de componist kapelmeester was van het
Middelburgs Muziekkorps, de voormalige
schutterijmuziek. De wijs kan men niet groots
noemen, evenmin hymnisch of van een adem
benemende vaart. Maar zij is niet slechter
ook niet beter dan de vele andere liederen
uit het genre „Kun je nog zingen, zing dan
mee", liederen waarvan de melodie mede is
bepaald door de dwingende heerschappij van
de harmonie. De wijs leidt als het ware geen
zelfstandig leven, maar krijgt pas voldoende
perspectief, wanneer de bijbehorende begelei-
dingsaccoorden worden gehoord. Maar hon
derden liederen lijden aan het zelfde euvel.
De stemomvang overschrijdt die van het oc
taaf, hetgeen bij de uitvoering wel eens be
zwaarlijk is. Wanneer het in G is genoteerd,
komen er in de slotfrase vier E's in hoge lig
ging voor, waarbij men neiging heeft om op de
tenen te gaan staan om „moedig te kunnen
worstelen. Het is duidelijk, dat de com
ponist deze slotfrase geheel op het eerste cou
plet heeft ingesteld, de climax van de wapen
spreuk. De „onverschrokken Naerebout" uit
het tweede couplet past wat minder bij deze
hoge tonen, doch in het derde couplet wordt
bijna weer hetzelfde effect als in het eerste
bereikt: „met lijf en ziel: goed Zeeuws goed
rond". In elk geval weer een climax, al volgt
die wat later dan in het eerste vers. Een ver
dienste van het lied is zonder twijfel, dat zo
wel dichter als componist er naar hebben ge
streefd en daarin ook wel geslaagd zijn
een „wij-lied" samen te stellen. Dit geweste
lijke lied van Zeeland komt daardoor pas goed
tot zijn recht bij massa-zang en is niet of
minder geschikt voor een solistische uitvoe
ring, een kenmerk overigens van elk goed
gemeenschapslied.
121