ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
ouderen, die hem gekend hebben, zullen be
grijpen wat ik bedoel.
Daarbij was hij begiftigd met een fraaie en
krachtige bariton-stem.
Hij had bovendien een meesterlijke, waar
lijk brillante conférence (met het vaste ma
nuaal van het schoonmaken van zijn lorgnet),
waarin overigens ook de andere door mij ge
noemde chansonniers uitblinken. Maar deze
behouden voor mij hoe voortreffelijk ook
altijd iets jongensachtigs. Pisuisse had niéts
van een jongen, hij was in de volle zin van
het woord een man, een kerel. De innigheid
van een Davids kon hij ons misschien daar
door niet geven. Trouwens, de belangstelling
voor en het achter humor schuilgaande me
degevoel met de verdrietelijkheden van de
kleine, ploeterende burgerman, waarvan Da
vids ons heeft gezongen, lagen hem niet. Hij
was misschien hooghartig. Ja, op een bepaald
punt ontglipte hij ons: hij was de typische
zwervende troubadour, die iets in ons loszingt
en verder trekt. Zijn opvolgers hebben
niéts van de troubadour. Zij zijn intiemer
maar kleiner, we zien hun grenzen. We blijven
met hen thuis. Pisuisse voerde ons naar andere
gebieden; zijn hemels waren hoger, zijn hori
zonten, waarvan hij de wijdheid aan de
Zeeuwse stranden had leren kennen, verder.
Hij was een late zoon der romantiek met een
daarbij behorende bewogen plastiek. Zijn
kunst was niet anecdotisch, al waren de tek
sten van zijn liederen dat vaak wel; zijn kun
stenaarschap verleende aan die teksten de
adem van grootheid.
Pisuisse was door het grote aangeraakt en
iets van die grootheid gaf hij in elk zijner
chansons, ook het onbeduidendste. Daar
bij was zijn geest door en door Frans, zodat
hij nooit zwaar werd, maar tintelend bleef
met een fijn gevoel voor nuance en maat.
HET repertoire van Pisuisse was omvang
rijk en overwegend buitenlands. Het
omvatte enige honderden liederen.
Gelukkig had hij in de eveneens jong ge
storven Dirk Witte een tekstdichter en tevens
componist, die hem een aantal voortreffelijke
Hollandse chansons verschafte. Liederen, die
men om onbegrijpelijke redenen, want ze
zijn naar mijn mening nog nooit overtroffen
of geëvenaard weinig meer hoort zingen.
Het liefst zong hij van Dirk Witte „Mensch
durf te leven", dat Pisuisse als het ware op
het lijf was geschreven:
Vraag niet iedere dag van je korte bestaan:
Hoe hebben m'n Pa en m'n Grootpa gedaan?
Wat doet er m'n neef en wat doet er m'n vrind
en wie weet hoe of dat nu m'n buurman wel vindt
en wat heeft het fatsoen voorgeschreven?
Mensch, durf te leven!.
En verder het leutige Land van Noord-
Scharwou.
Van het Duitse deel van zijn repertoire
noem ik van de bekendsten: Kuno, der Wei-
berfeind, met dat kostelijke begin Graf Kuno
war ein Weiberfeind und wenn' s auch
nicht plausibel scheint, sein letztes Wort war
immer: verfluchte Frauenzimmer! en het
meesterlijk voorgedragen refrein: Knochen,
Knochen, nichts als Knochen kamen da her-
vorgekrochen, etc..
Verder enkele liederen van Heine als b.v.
Ein Weib en het prachtige Liebesphilosophie,
een typisch Heiniaaris lied: eerst cynisch en
sarcastisch, aan het slot plotseling in zijn te
gendeel verkerend, liefelijk en van een ont
roerende tederheid. Na de onwaarachtige en
bombastische beschouwingen van de Hofrath,
de Domherr en de Grafin over de liefde ein
digt het:
Am Tische da war noch ein Platzchen,
Mein Liebchen da hast du gefehlt,
Du hattest so siisz, mein Schatzchen
Von dèiner Liebe erzahlt.
Pisuisse wist dit koele, raisonnerende gezel
schap rond de thee-tafel (Sie saszen beisam-
men am Teetisch, und sprachen der Liebe gar
viel....) scherp hekelend te schilderen, om
daarna met een weldadige warmte de liefelijk
heid der slotregels te zingen.
En de oudduitse volksliederen Es fuhr ein
Bauer ins Heu en Der Tod von Basel. Dan
138