No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT Jean-Louis Pisuisse, naar een schilderij van Van Meegeren. Blokzijl werd opgevolgd door Jan Hemsing en deze op zijn beurt door Henk Stuurop. Pisuisse maakte met hen verschillende buiten landse tournée's tot zelfs in de Balkan, Rus land en China. Hij was dan ook een chan sonnier van internationaal formaat. Voor wie hem gehoord en gezien hebben en dat wa ren er velen, want de kring zijner bewonde raars was zeer groot een bijna legendari sche figuur. Met chansonniers als Louis Davids, Toon Hermans, Wim Kan of Wim Sonneveld, die allen onderling vrij veel gemeen hebben, had hij totaal niets gemeen. Hij had iets volkomen eigens. De kunst van Pisuisse was er een van allure. Zij was boven alles mannelijk, ge spierd, krachtig, ridderlijk en in hoge mate aristocratisch. Zij had een typisch boven-na- tionaal karakter, in tegenstelling met die der evengenoemden, die typisch Hollandse humor hebben en wier „klimaat" typisch Hollands is. Pisuisse zong zijn liederen met veel tempe rament en met een innerlijke gespannenheid. Het is dan ook niet verwonderlijk, dat hij direct geprikkeld en uiterst korzelig werd als hij ook maar even door iets gestoord werd. Ik herinner mij zijn scherpe reactie, toen een gezelschap vóór het einde van een voorstelling in het toenmalige Kurhaus-cabaret in Scheve- ningen de zaal verliet: „de laatste bus voor Aarlanderveen staat zeker voor". Bekend is, in dit verband, het verhaal van de laatkomer, die zonder zich te haasten plaats nam en aan wie de sarcastische vraag werd gesteld: „is Zijne Majesteit klaar?" En men weet ook hoe zeer Pisuisse uit het veld geslagen was, toen hij ten antwoord kreeg: „Jawel, de hofnar kan beginnen!" Hij heeft zich die avond niet meer geheel kunnen herstellen. De voordracht bleef mat, zonder gloed of glans. Ook op andere punten was hij gevoelig: de inval van de Duitsers in België in 1914 ver vulde hem met diepe verontwaardiging en in spireerde hem tot het schrijven van de oor logsroman: De Franc-tireur van Warsage. PISUISSE had in de keuze van zijn lie deren en vooral in zijn wijze van voor dragen iets, dat boven grenzen en tij den uitgaat. Ik wil hier niet mee zeggen, dat zijn kunst zoiets als eeuwigheidswaarde had, maar ze miste het incidentele, ze had iets monumentaals; ik zou bijna durven zeggen, dat zijn kunst iets klassieks had. Ze was zeer essentieel en indringend. Hij brak als het ware door de peripheric van de woorden heen en stootte de kern van het lied omhoog tot het niveau van een algemeen menselijke belevenis. Dit klinkt misschien wat pathetisch, maar 137

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1956 | | pagina 9