en Het Schotse Water-paard
No. 1
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
konijntje over de weg, of vertoont zich als
een kalf, „met ogen zo groot als drinkkoppen,
die glinsteren als glazen knikkers". Meestal
verschijnt hij echter in de gedaante van een
ezel of van een paard .gelijk het water-
paard der keltische sagen.
Als paard liet Ossaert zich wel voor de
ploeg spannen. Hij trok dan met geweldige
kracht het blinkende kouter door de vette
klei, maar als hij was uitgespannen en weg
holde keerden zich de voren die hij geploegd
had weer om. Daaraan wisten de boeren dat
het Osssaert geweest was, die zij het gareel
hadden aangedaan.
Als echte watergeest eiste Ossaert, evenals
eertijds de god van de zee, een offer. De eerste
vis, die men ving, groot of klein, werd in
het water teruggeworpen voor Ossaert.
Deed men dit niet dan nam hij wraak, sprong
de visser bij het huiswaarts gaan op de rug,
liet zich dragen en als hij dan eindelijk afliet
was de visser zijn vangst kwijt.
Een even typisch als merkwaardig verhaal,
is wel dat van Blommaert, een visser die in
zo'n klein huiske op de Kauter woonde en
elke avond zijn vissen in de kuip, naast de
haard, gooide. Op een kwade morgen waren
die vissen verdwenen, de houtskool was ver
stoven in de haard, en het spoor van een
grote, natte grijpklauw stond in de grauwe as
afgedrukt.
Griepke, griepke, grauw,
Zonder tand en met een klauw!
't Moest de Ossaert zijn, die visser Blom
maert dit geleverd had.
De volgende avond greep de klauw van
de Ossaert weer door het rookgat met lange,
kromme nagels naar de vissen in de kuip, en
dan rolde hij ze om en om in de hete as.
„Blommcken, viskens brajen" mompelde zijn
stem, die klonk als het geluid dat in de biezen
ijzelt.
Dan haalde hij zijn eerste greep naar boven
en wilde zich te goed doen, maar de eens zo
blanke vissen waren vuil en stonken. „Sakker,
sakker, sakkerdomme" vloekte de Ossaert,
want de visser had onder een dunne laag hete
as, grote, ronde paardevijgen in de haard op
getast.
„Ha! Ha! Ha! Wie heeft de Os
saert beet gehad.
Visser Blommaert! Visser Blom
maert!"
De volgende morgen roeide Blommaert weer
naar zijn viswater en wierp zijn netten uit.
Bubbelend zonken ze naar de bodem, en des
middags was hij er weer om ze binnenboord
te hijsen. Hand voor hand palmde Blommaert
de druipende, loodzware netten in. Dat be
loofde een vangst uit duizend te worden: nog
nooit had hij zo getrokken. Nog één trek en
hij zou de talrijke vissen zien spartelen .nog
één trekvan schrik ontglipte hem het net
en gleed weer ruisend in de diepte ....het
was vol met grote, ronde paardcmoppen.
Over het wijde water schaterde Ossaert.
Luc Montigny
DE Zeeuwse „Oude van de Zee" waar
van ons Jacques Sinninghe, verhaler
der Zeeuwse Stromen, vertelt en de
Keltische Each-Uisge, oftewel het Waterpaard
zijn in feite aarts-amfibieën. Ziet hem daar op
komen duiken uit de stroom, de „Zeeuwse
Oude van de Zee" met grijze staartpruik en
zwarte driekante steek, wegstappend over de
bankenrijen van het Zwin. In welk waterrijk
ontmoet hij de „Jonge Man van de Zee" uit
de Schotse Hooglanden, hij met de golvende,
honing-blonde lokken en lachende ogen, die
jonge maagden betovert en meelokt naar zijn
water-hallen onder de lochs, diep in de groene
17