No. 1 ZEEUWS TIJDSCHRIFT 3. Vogels hebben de laatste tijd de belangstelling van zeer brede lagen van dc bevolking; men denke aan de grootscheepse voederactie van februari 1956. Hoezeer juist de recreatie zoekenden in vogels geïnteresseerd zijn, valt af te leiden uit het succes van de Vogelbescher- mingswacht Schouwen en Duiveland bij het organiseren van vogel-excursies voor de badgasten. Wanneer ik mij ga bezighouden met toekomstige landschapsvormen schuilt daarin een spe culatief element. Veel van mijn ornithologisch werk was echter juist op invloed van land schapsveranderingen door inpoldering e.d. gericht, waarbij mijn arbeidsveld werd gevormd door de Biesbosch (Lebret, 1954), het IJsselmeergebied en de Noordoostpolder. Ook waar nemingen voor en na de inpoldering van het Zuidsloe thans Quarlespolder en de Braak man verschaften veel materiaal. Ik zou nu achtereenvolgens willen bespreken de avifauna van: I. de schorren, II. de binnendijkse kreeklandschappen, III. het eerste afgesloten zeegat: de Braakman en vervolgens iets zeggen over de mogelijkheden in het „Drie-Eilandenmeer", waarvoor ik hier dc naam Veerse Meer zou willen voorstellen. Helaas moet ik mij beperken tot de broedvogels. I. De schorren in Zeeland SCHORREN" is de Zeeuwse benaming voor buitendijkse gronden in de getij-zone langs de zeegaten. Bij iedere vloed komt het zeewater het schorre binnen langs brede geulen, die zich geleidelijk vertakken. Naarmate zij verder door dringen, versterkt zich het re liëf: zij worden smaller, maar krijgen steeds steilere oevers, vooral in de buitenbocht. Onmid dellijk langs de geultjes lopen oeverwallen, daarachter liggen de kommen, die aanzienlijk lager zijn, zoals blijkt bij opkomend water; wanneer de geulen vol staan, zijn ook de kommen meestal geheel onder water, maar de oeverwallen blijven veel langer boven. De vegetatie is ook duidelijk verschillend. Op de stroomruggen groeit vooral Zoutmelde (Halimione por- tulacoides) en Zilt Zwenkgras (Festuca rubra fo litoralis) (Beeftink 1950). In de kommen over heerst tegenwoordig haast overal het ingevoerde Engelse Slijkgras (Spartina townsendii). Al leen op de allerhoogste delen, waar de kommen vrijwel geheel zijn opgevuld het zgn. ,,platschorre" groeit het Kweldergras (Puccinellia maritima) (Beeftink 1950). Een belangrijk element in de bouw der buitendijkse landschappen is, dat schorren van enige breedte (Noord- en Zuidsloe, Goudplaat, Katse Plaat, Verdronken Land van Saeftinge) een eilandstructuur hebben, waarbij een of meer brede kreken een zeker gedeelte van de vaste wal gescheiden houdt. De broedvogels van het schorre en hun terreinkeuze. Dc hoogste delen van het schorre lopen bij normaal springtij niet onder. Het is duidelijk dat de broedvogels zich hier concentreren om te nestelen. Toch is hun verspreiding nog verre van homogeen (vgl. figuur 1). A. Het Platschorre. Kievit (Vanellus vanellus) en Kluut (Avocetta recurvirostra) zijn beperkt tot het „plat schorre", de Kievit omdat hij in zijn levensmogelijkheden is beperkt tot terrein met korte vegetatie (Klomp 1954), de Kluut waarschijnlijk mede door zijn binding aan de ondiepe plasjes, die in dit terreintype voorkomen. Overigens broedt de overgrote meerderheid der Zeeuwse Kluten binnendijks. 3

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1957 | | pagina 5