No. 2
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
spaarde delen. Deze ontwerpen zijn er ook
gekomen, en zelfs als een extra illustratie
pagina van de Middelburgsche Courant ge
publiceerd.
Men was nu op de lijn van Cuypers en de
zijnen, en op deze lijn moest de sterke man
gevonden worden, die de hele puzzle in een
slag kon oplossen: de grootmeester Cuypers
zelf! Cuypers, toen reeds in de tachtig jaren
oud, kreeg het verzoek de verschillende plan
nen te beoordelen en een advies te geven.
Cuypers advies was, toen het kwam, ver
bijsterend. Hij adviseeerde tot herbouw in
de oude vorm, in gewapend beton en met
een bekleding van terra cotta! Dit
laatste deed de deur dicht.
Wel poogden B. en W. nog de Raad, die
eind december 1912 vergaderde zover te krij
gen dat men het advies van dr. Cuypers zou
volgen, doch zonder resultaat. Van gewapend
beton had men geen ervaring, van gewapend
beton met terra cotta bekleed had men zelfs
geen voorstelling bovendien was beton
9.000,duurder dan hout. Van Niftrik
bracht nog eenmaal de Ruyter in het geding,
door er op te wijzen dat toen die er op klom,
de toren juist voor 5.000,werd opge
knapt, en men dus toen ook niet tegen een
beetje kosten opzag, het mocht niet baten.
De terra cotta werd met 6 stemmen tegen ver
worpen, en daarna met algemene stemmen be
sloten de toren te herbouwen in de oude vorm,
van hout, met loden mantel. Zoals hij er ook
gekomen is. Wel bleef de strijd nog wat na
rommelen. Wie het ontgelden moesten waren
allereerst dr. Cuypers (het Alg. Hbl. schreef:
„men kan een groot geleerde huldigen en toch
meenen, dat de wet, die voorschrijft dat hij
op 70-jarigen leeftijd zijn ontslag moet nemen,
.een goede is"); vervolgens de Raad (die al
leen maar tegen had gestemd omdat men van
de soliditeit van beton niet overtuigd was,
doch zich om bouwkunstige pricipes niet had
bekreund) en tenslotte de toren zelf (die, zoals
iemand schreef, zou verrijzen „in een kleed
conform aan het oude, op een mannequin ge
plooid, van dezelfde stof als de verbrande").
SINDSDIEN zijn ruim 40 jaar voorbijge
gaan. Het thans levende geslacht kent de
spits van de St. Jacobstoren niet anders
dan zoals hij is, en zou hem ook niet meer wil
len missen zoals hij is en nog altijd dapper met
de kranen wedijvert. De relatie tot de Ruyter
neemt het cum grano salis. Wanneer wij de
prentjes zien van de torenontwerpen in de
Middelburgse Courant, zijn wij blij, dat geen
van deze griezelige bouwsels onze stad ont
siert en ons dwingt om, zoals in Den Haag,
het weer te verwijderen. Maar toch, als wij
zien naar IJselstein, waar men kon wachten,
waar geen de Ruyter met zijn geest rond
waarde, waar de Bazel jaren later de toren
kon afbouwen in eigentijdse stijl en hem
maakte tot een monument van unieke beteke
nis, dan hebben wij toch wel het gevoel, dat
Vlissingen een kans heeft laten voorbijgaan.
Misschien dat Hulst die kans nu heeft ge
kregen. Of zal het nageslacht het compromis
dat Middelburg gezocht heeft, beter geslaagd
achten? Dezelfde vragen, die in 1911 in het
geding waren, dringen zich op nu op zoveel
plaatsen de silhouet van Zeeland opnieuw
moest of moet worden getekend. De strijd
wordt minder in het publiek gevoerd (daar
voor zijn wij een ambtenarenstaat geworden),
maar het is nog hetzelfde onoplosbare dilemma
tussen gevoel en verstand, dat zich laat gelden.
Zou de eigenwijze de Stuers misschien toch
een beetje gelijk hebben gehad?
Vlissingen. F. S. KLOOSTERMAN.
51