No. 2
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
zich te verdiepen in de toestanden in ons
land tijdens het midden der vorige eeuw. Hij
heeft het leven van eertijds in zijn geboorte
plaats Middelburg, gereconstrueerd. De heer
de Bree is echter niet alleen historicus, hij is
ook literator. Daarom was het niet van hem te
verwachten, dat hij zijn onderzoekingen zou
verwerken in een verhandeling met veel noti
ties, maar dat hij de tijd, die zijn belangstel
ling had, zou uitbeelden in de vorm van een
roman. En zo heeft hij gedaan. De lezer krijgt
de indruk, dat aan de geboorte van die roman
vele nauwkeurige vakstudies zijn vooraf ge
gaan. Maar het boek brengt van de noeste
vlijt, die aan dit voorwerk is ten laste gelegd
wel de resultaten, maar het draagt er niet de
sporen van. Er moet op dit boek zijn ge
zwoegd, maar het heeft het karakter gekre
gen van een keuvelende vertelling. In welke
tijd speelt het boek? Omstreeks 1860. En hoe
was de toestand, waarin de stad Middelburg
toen verkeerde? De tijd waarin de roman van
de Bree ons verplaatst was in alle opzichten
tegengesteld aan de onze. De sociale toestan
den waren erbarmelijk. Er was een verpauperd
proletariaat, een ergerlijke dienstbaarheid van
de arbeidende aan de vermogende klasse. Er
was een scheinheilige filantropie, die de be-
hoeftigen in de zogenaamde armenfabrieken
te werk stelde en ze feitelijk wierp in de
slavernij. Er was een vaag en voos geloof aan
de vooruitgang, maar dat geloof was alleen
de dekmantel van een hard materialisme. De
samenleving was een mannen-maatschappij,
de vrouw was nog volkomen rechtenloos en
bevond zich weerloos tegenover der decrete-
renden man. Zij werd beschouwd als een min
derwaardig wezen. Heel de cultuur was een
cultuur van schijn, van holle deftigheid, zoals
de schrijver het zelf formuleert, „een cultuur
van hoge hoed en buitentuin". Een futiele
standen-onderscheiding kenmerkte deze sa
menleving, de geesten werden gevoed door
een literatuur vol braafheid en conventionali-
35