ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
VII.
Ik grijp een leuning want ik waan mij dronken,
dit kan niet zijn, dat zich het leven voegt
naar wat ik wil; of heb ik soms geklonken
met het gelukZeg mij in welke kroeg!
Scherp kijk ik naar wat langs trekt in de straten.
Het is als vroeger en ik ben vervormd.
Het is alsof sinds kort de bozen mij vergaten
die eertijds op mij kwamen afgestormd
Op straat vraag ik een meisje naar de weg.
Nu kom ik overal. Volg maar de wolken
zegt zij, en ik zeg, kind je hebt gelijk.
Het leven telt mij uit met olkebolke
en geeft daarmee van welgezindheid blijk.
Ononderhevig aan gezocht te worden
mag ik op zoek en alles is mij lief
waarom ik vroeger vloeken moest of morde.
De bomen zeggen: Nu ben je sportief.
VIII.
Sportief te leven, het is bellen blazen
en niet te schrikken als de kleurvonk barst,
opnieuw beginnen met dit godlijk dwaze,
een spel dat men moet spelen om het hardst.
Diep-in is steeds weer grondstof op te halen
hardnekkig als een kinderlijk geloof;
uit eigen tuin! je hoeft niet te betalen
en als het op is leeft men van de roof.
Ik las onlangs weer van onnooz'le Hans:
Met goud gestart heb ik de slijpsteen ook verloren
en moeder wacht mij in de bloementuin.
Zij zegt: Hier is de hark, de haag moet ook geschoren
Herstel het schuurtje, het ligt half in puin.
Gelouterd inzicht, spotten de mijnheren
die 't weten kunnen; het doet even pijn,
temeer daar ik besef, dat ik het nooit zal leren
om up to date en a la mode te zijn.
IX.
Mijn „ongekunsteld dicht" loopt hier ten einde;
ik schreef het zonder schrappen en rechtuit,
zoals het door mijn doen en laten deinde
een wijsje dat niet weg wil, dat men fluit.
Vat het als huisraad aan, als pot en pannen
waarin het eigen maal kan op het vuur.
Men moet de koks snel uit zijn huis verbannen
het personeel opzeggen, nog dit uur.
100