No. 4 ZEEUWS TIJDSCHRIFT ning van dat jaar: „Item verdroncke mit minen Jonckheer ende mit den gerechte op de Stede huys doen dien Ordinancie gemaect was van der Kercken, VI gr.". De nieuwe kerk werd opgetrokken ten westen van de oude „zodat men later het priesterkoor zou aan bouwen waar nu nog voorlopig de oude kerk bleef staan, teneinde de godsdienstoefe ning niet te onderbreken". In 1435 moet de nieuwe kerk zover klaar zijn geweest, dat men de oude kon verlaten. Volgens Van der Horst heeft men de muur geopend, die beide kerken van elkander scheidde en heeft men de oude kerk als priesterkoor gebruikt, totdat het ontworpen koor zou zijn gebouwd. De toren is nooit voltooid en is slechts tot op een derde van zijn ontworpen hoogte afgebouwd. In 1437 kwam bisschop Rudolf van Utrecht te Veere, om de kerk en de nieuwe altaren in te wijden. Bij Boxhorn lezen wij, dat de nieu we kerk was: „een groote, schoone ende cier- lijke Kerkcke van witten harden arduynsteen van binnen met konstighe perspective gael- derijen met aerdighe en kunstighe steene over- welffselen, verscheyden uyt- en inganghen, om van binnen van d'een in d'andere plaetse te komen, oock mede van buyten ende binnen met onderscheyden, zoo ronde als vierkante pilaren; als oock met diversche steene rondt opgaande trappen om boven besocht te wor den (van meeninghe zijnde de zelve tot een Cruyskercke te maecken)". De gewelven van het middenschip rustten op veertien hele en twee halve kolommen van hardsteen met ge beeldhouwde kapitelen. Er waren zestien ka pellen in de zijbeuken, waarvan de bogen rustten op even zovele hardstenen kolommen. Volgens Van der Horst hebben er 23 altaren in de kerk gestaan. Het hoofdaltaar in het grote koor, in het oostelijk gedeelte van de kerk, was volgens hem aan de H. Patrones van de kerk toegewijd en was van marmer. Voor het altaar stonden twee koperen pi laren, waarop kunstig bewerkte engelen kniel den. Dicht erbij, aan de noordzijde, bevond zich het altaar van de H. Perpetuus, bisschop van Turijn, wiens feestdag op iedere 8e april plechtig werd gevierd. Op dit altaar bevond zich het zilveren hoofd van deze heilige. Aan de overkant, dus aan de zuidzijde, be vond zich het altaar van het Allerheiligst Sacrament. Driemaal per jaar, o.a. op O.L. Vrouwe Hemelvaart, trok een grote processie uit de kerk de stad in. De regering en de gilden sloten zich daarbij aan. Een dag van te voren werden de bijzonderheden voor de processie vanaf de pui van het stadhuis af gekondigd. ER waren vier torentrappen, twee in de toren en twee in de oostzijde om op de galerijen te komen en op de steile be kapping, op welks kruispunt zich een spits uitlopende Angelustoren bevond met dubbele opgang. Dit Sacramentstorentje was geheel met lood bekleed. De voormelde wenteltrappen waren van witte arduinsteen en telden ieder 147 treden. Er waren drie ingangen in de kerk, nl. een aan de westzijde aan de voet van de toren, een aan de noordkant bij de Kapellestraat en een aan de zuidzijde bij de Lange Oudstraat. Volgens de Tegenwoordige Staat was de kerk 204 voet lang, 120 breed en 112 hoog, terwijl de wandelkerk een lengte van 180 voet had. Volgens Ermerins is het geld voor de kerkbouw vooral bij elkaar gebracht uit de opbrengst van de bedevaarten naar het won derdoende Lievevrouwebeeld, dat zich in de kerk van Vrouwenpolder bevond, terwijl ook de Heren en Vrouwen van Veere met geld en goed flink bijgedragen hebben. Zo heeft Hendrik IV in 1446 glasramen geschonken. Eertijds stond op een dier ramen het volgende rijmpje: Heer Hendrick, Heer deser Stede, Dese glasen maecken dede Admiraal generaal des Koningsrijckx Is hij op die Zee van Vrankrijckx MCCCCXLVI men doen schreef Jan de Boelaar dit uterck bedreef 3) Hendrik IV luisterde de kerk verder nog 103

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1957 | | pagina 15