IN MEMORIAM JOZEF CANTRE
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 4
IN de wordende herfst, die groeit in de
grijze luchten rond het Gentse Belfort en
de majestueuse St. Baafstoren, werd hij ten
grave gedragen, de sympathieke Vlaamse
beeldhouwer en graficus Jozef Cantré.
Zijn naam is een begrip geworden; zijn
werk het blijvend symbool van een hoge artis
ticiteit, een ernstige kunstopvatting en een
gaaf vakmanschap, een symbool bovendien
van de gigantische energie die verborgen ging
in de kleine, teergebouwde figuur van deze
grote artist.
Het leven verliet hem plotseling in de roem
ruchte stad Gent, waar hij op 26 december
1890 geboren werd.
Na de eerste wereldoorlog week hij als ac
tivist uit naar Nederland met vele andere
kunstbroeders o.a. de bekende dichter René de
Clercq. Blarikum nam hem gastvrij op en hij
verwierf zich in het noorden spoedig een grote
bekendheid.
Later keerde hij weer terug naar Vlaande
ren en zijn verdiensten vonden een illustere
bekroning in zijn benoeming als lid van de
Koninklijke Vlaamse Academie voor Weten
schappen, Letteren en Schone Kunsten van
België.
De houtsnijder Jozef Cantré veroverde zich
een Europese naam; zijn houtsneden illustreren
op een voortreffelijke wijze belangrijk werk
van vooraanstaande Vlaamse dichters en
schrijvers. Hij verluchtte o.m. Christophorus
en De boer die sterft van Karei van de Woes-
tijne, Tijl van Anton van de Velde en Elcker-
lijc in de bewerking van H. Teirlinck. Zijn
werk is voor de eerste wereldoorlog nog ty
pisch symbolistisch, in zijn Hollandse periode
wordt hij zuiver expressionist; de lineaire
voorstelling moet wijken voor de prachtige
composities, van wit-zwart met kloeke arce
ringen. Door het celebrale begint een poëtische
gevoeligheid te trillen.
Als graficus verraadt Cantré zijn plastische
capaciteiten; sterker nog demonstreren zich
deze in zijn beeldhouwwerk. Hij is een scherpe
waarnemer van de realiteit; hij neemt visueel
haarfijn alles op, maar in de smeltkroes van
zijn geniaal scheppend vermogen, vallen de
détails weg en vormt hij een sythese van de
essentiële componenten, die hij boetseert tot
een gaaf, spiritueel geheel.
Zijn ontwikkeling als beeldhouwer ligt tus
sen zijn schepping van het St. Canisiusbeeld in
1926 en zijn prachtige Anseelemonument uit
1948, waarin we de groei kunnen nasporen
van zijn impressionisme naar het monumen
tale.
Heftig interesseerde Cantré zich voor de
jonge federatie voor Beeldende Kunsten
Noord-Zuid, waarvoor hij onlangs nog een
suggestief vignet tekende. Want hij was een
stuwer van het jongere talent en zag scherp,
dat de jongeren juist door een hecht gefun
deerde federatie, die selecteert en exposities
organiseert, hun grote kansen krijgen kunnen.
Hij heeft dit werk, waaraan hij met zoveel
graagte zijn naam geleend had, niet in de op
gang mee mogen maken. Moge zijn nagedach
tenis stuwkracht geven aan hen, die zijn idee-
en verder zullen uitdragen.
Op de tentoonstellingen in Hulst ontbrak
Cantré nooit. Met graagte stond hij zijn werk
af, uit sympathie voor de zaak. Zijn grafiek
en beeldhouwwerk vormden steeds een belang
rijk artistiek accent in de voorname exposities.
HET is altijd met weemoed, dat we af
scheid nemen van een groot kunstenaar
en een goed mens. Maar het is een scho
ne gedachte, te weten dat zijn oeuvre een be
langrijke daad vormt in het markante cultu
rele beeld van het land, dat hij, ondanks alles,
liefhad met al de vezels van zijn schone hart.
LOUIS LOCKEFEER
114