ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 Zonder naar hem te luisteren greep Bona parte de sleutels en overhandigde die aan Monnet. „Ik stel de sleutels in handen van den commandant dezer stad, in wiens bewa ring dezelve wel zijn betrouwd." Geen demon stratie had krenkender kunnen zijn. Overal waar Bonaparte op zijn reis de sleutels van een stad waren aangeboden, had hij ze, als blijk van vertrouwen aan de maires terugge geven. Te Vlissingen niet, men voelde zich diep gegriefd. Voor Bonaparte was de zaak geregeld. Hij had belangrijker dingen te doen. Hij steeg onmiddellijk te paard en voor de ogen van de geépateerde Vlissingers stoof hij, zelf in een versleten uniform, aan het hoofd van zijn ge neraals met hun wuivende pluimen en schit terende gouden montering het voor hem be stemde huis voorbij en de dokhaven rond naar het arsenaal der Bataafse marine. De comman dant begroette hem met een korte toespraak, maar er kon geen antwoord op overschieten. Bonaparte had al gezien, dat het marinedok volkomen leeg en verlaten lag. Hij vroeg, wie de commandant en de commissaris waren, de commandant lichtte hem in. De man zou het bezoek van de Eerste Consul heugen: hij had de onaangename taak hem rond te leiden door een leeg magazijn. Het hele arsenaal werd be keken, van onder tot boven. Bonaparte liep voorop, naast hem de commandant, de hele stoet van generaals en ministers moest mee, trap op, trap af. Maar er was niets te zien. Verscheidene keren, als het hem werkelijk te machtig werd, bleef Bonaparte plotseling staan en snauwde er op los. Onbegrijpelijk, dat men in een tijd als deze, nu ook de Bataafse Re publiek in volle oorlog met Engeland ver keerde, geen enkele voorraad had. Vlissingen behoorde hem voor de helft toe, maar hij zou zich van alles hier meester maken en de werk zaamheden doen verdubbelen. Hij moest wel denken, dat het gouvernement der Bataafse Republiek hem niet wel gezind was. De com mandant verontschuldigde zichzelf en zijn gouvernement zo goed mogelijk. „Hierop repliceerde de Consul zeer weinig, maar zich naar den minister der Fransche Ma rine wendende zeide hij: „men moet zich daar na van alles empareeren", welke minister („qui par la vivacité de son esprit, provoquait la vivacité de l'esprit des autres") zich hierop zonder antwoord te geven boog". Of men nog in correspondentie was met Engeland. Weer een lastige vraag voor de commandant, die maar neen zei. Daarop werd het moeilijker voor de man. „Wijders zeide de Eerste Consul: „Ik weet dat hier in Vlissingen veel Engelschen zijn, is dat zoo?" De commandant antwoordde ja, maar dat de meesten, zoo niet hier geboren, althans sedert vele jaren hier geëtablisseerd wa ren. „Dit is hetzelfde", voerde de Consul hem tegemoet." Wij zullen ze allen doen weg jagen, er moet in Vlissingen geen Engelschman zijn". Onder dergelijke kout werden het ar senaal en de werven bekeken. Er stond slechts één fregat op stapel, dat op zijn vroegst bin nen drie maanden te water kon worden ge laten. „Ik wil, dat het schip binnen veertien dagen klaar(!) is, en zal terstond, nadat het afgeloopen zal zijn, een schip van 74 stukken voor mij daarop doen bouwen". De sluis werd bewonderd en de dokhaven, die stil tussen twee rijen bomen in de blakerende zon lag. Plotseling schoten blijkbaar die vervloekte Engelsen de Consul weer in gedachten. Hij sprak Monnet aan: „Er zijn vele Engelschen in deze stad, welnu binnen vier dagen moeten zij allen uit dezelve zijn." „Heb ik nu", vraag de hij eindelijk, „alles tot het arsenaal en de werf behoorende gezien?" 't welk de comman dant affirmatief beantwoordde. „Dan is het wel" zeide hij, boog zich min of meer, steeg te paard en reed weg". Volgens de extra-ordi naire Vlissingsc Courant, gewijd aan het be zoek van Bonaparte, had hij alles „met tekenen van bewondering en genoegen beschouwd". ER stond echter meer op het programma. Nadat de nieuw aangelegde verdedi gingswerken en batterijen rond de stad bezichtigd waren, verscheen de Eerste Consul met zijn gevolg op de Grote Markt. De Franse en Bataafse troepen en de gewapende burger- 94

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1957 | | pagina 6