No. 4
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
macht stonden al uren op het wijde marktplein
opgesteld toen Bonaparte, precies twaalf uur,
steeds te paard gezeten, voor het front arri
veerde. Hij inspecteerde hen nauwgezet, daar
na kwam voor hen het hoogtepunt van de
dag: onder tromgeroffel en felle marsmuziek
defileerden zij allen, ook de burgermacht, voor
hun hoogste chef. Een zee van wit en blauw,
ongetwijfeld wat men noemt een kleurrijk
schouwspel, ofschoon al die bajonetten, flik
kerend in de zon, ook wel iets angstaanjagends
hadden. Voor Bonaparte, die er zich toen nog
niet zozeer van bewust was, dat men met die
dingen alles kan doen, behalve er op zitten, in
elk geval niet. Hij was tenminste in een heel
wat beter humeur, toen hij 's middags in het
huis van Doorn audiëntie verleende. De lijst
van gegadigden was lang maar de Eerste Con
sul, die toch 's nachts om één uur al uit Brug
ge was vertrokken, leek onvermoeibaar. Na
een lang gesprek met de Sémonville ontving
hij het lid van het Wetgevend Lichaam L. C.
van Sonsbeeck („plus l'ami de l'Angleterre que
de la France") en daarna de afgevaardigden
van het stedelijk bestuur, de commandant en
de commissaris van de Bataafse marine, een
deputatie van de Amsterdamse en Rotterdam
se kooplieden (die hij op het hart drukte, de
invoer van Engelse waren te beletten) de ver
tegenwoordigers van alle kerkeraden, de
rooms-katholieke geestelijkheid enz. Toen al
len in de grote benedenzaal bij elkaar waren
werd het bijna gezellig: „(Het discours) was
ingericht op een anderen toon en het boze of
vinnige in de discoursen over ons gouverne
ment werd nu meer lachenderwijze, en wel
in de presentie van velen behandeld". „De
dappere daden der Trompen en der Ruyters"
werden van stal gehaald en de Bataven aan
gespoord „zulke roemrijke voorbeelden te vol
gen." Af en toe schoot de Eerste Consul nog
wel uit: „Men moest schaamrood worden" zei-
de hij al verder „als men de werkeloosheid
zag, die bij Uw gouvernement plaats heeft, en
het was meer dan tijd, daarin te voorzien;
gijlieden hebt te Hellevoet, Texel en op meer
andere plaatsen havenen en kunt deze (nl. die
te Vlissingen) temeer daar gijlieden deze ver
waarloost en niet gebruikt, des te beter mis
sen." De vertegenwoordiger van de Gerefor
meerde (Hervormde) kerkeraad liet zich daar
door echter niet afschrikken. Tenminste, hij
„ontwikkelde in een welsprekende aanspraak
het nadeel, dat de herroeping van het beruchte
edict van Nantes aan de nagedachtenis van
Lodewijk den Grooten en aan het Fransche
rijk toegebragt had". Maar „De Eerste Con
sul beantwoorde deze aanspraak met een
geest van verdraagzaamheid, die den godvrug-
tigen held en wijsgeer kenschetste, aan wien
wij het gedenkwaardige concordaat te danken
hebben".
ONMIDDELLIJK na de ontvangst ver
trok de godvruchtige held en wijsgeer
in een met zes paarden bespannen
koets, die men van de schatrijke Vlissinger
Louyssen „geleend" had en die geëscorteerd
werd door Bataafse ruiters en twaalf van zijn
gardes, naar Middelburg. Lang hield hij zich
daar niet op, hij inspecteerde er alleen het gar
nizoen en de burgermacht. Het was wel een
teleurstelling: door het departementaal bestuur
was een programma van achttien punten
voor de ontvangst opgesteld. Niet vergeten
was een uitvoerige maaltijd in de grote zaal
van de sociëteit St. Joris. Men had zich voor
gesteld de Eerste Consul te vragen „of hij er
iets tegen had, dat aan elk vergund wierd om
bij die gelegenheid de eer te mogen genieten
hem te aanschouwen, als zoo een beroemd
krijgsman zijnde en dus in 't publicq te spij
zigen". Er kwam niets van: Bonaparte gaf
aan de deputatie van het departementaal be
stuur, waarmee hij op de Markt overigens
slechts enkele woorden wisselde, te kennen,
dat hij slechts incognito in de stad vertoefde
en geen tijd had om te eten. Wij weten, dat
hij geen epicurist was. Te paard reed hij de
Noordstraat door en klom aan de Noordbrug
weer in de koets. Om half zeven trok hij Vlis
singen weer binnen. Zijn bed was al dagen
van te voren opgemaakt, maar zoals wij ook
al weten at hij niet alleen weinig, maar sliep
95