De mantel der liefde ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 4 hij bijna ook niet. Onmiddellijk vertrok hij naar Breskens, de ruiten in de stad rinkelden van het bulderen der kanonnen. Zo zag hij ook de vetpotjes niet branden 's avonds. De stadsgebouwen en de huizen, die door de Fransen bewoond werden, ook enkele huizen van particulieren, waren geïllumineerd. Maar, aldus de Vlissingse Courant enigszins spijtig: „Des Eersten Consuls onverwacht vertrek, daar men dacht, dat dezelve tenminste een nacht in Vlissingen zou hebben doorgebracht, heeft veroorzaakt, dat de illuminatie niet zo algemeen is geweest als anderszins, indien de werkende oorzaak hier was aanwezig geble ven, zou plaats gehad hebben". Ook als causa remota deed de invloed van Bonaparte zich echter terdege gevoelen. Binnen een week na zijn vertrek werd een besluit van Monnet aan geplakt, dat alle Engelsen (het ging om meer dan 1000 mensen op een totaal van nog geen 6000 zielen) stad en eiland moesten verlaten. Ook moest de gehele omtrek van Vlissingen worden kaalgehakt. Monnet zelf werd binnen veertien dagen bevorderd tot divisie-generaal. Het duurde ook niet lang of men begon met het bijeenbrengen en bouwen van de flotille, die men volgens de conventie verplicht was te leveren. Angst voor de toekomst en veront waardiging klonken in een, clandestien ver schenen, gedicht van Joan Melchior Kemper: „De sleutels van Vlissingen, overgegeven aan Bonaparte Eersten Consul der Fransche Re publiek op den 12 July 1803": Maar kruipt ontaarde landgenoten! Eens zult gij treuren om uw lot. Gaat zelf' den dolk in 't hart uw stoten, Wordt, daar gij t wilt, Europaas spot, Vergeet wat ge éénmaal waart voor dezen, Wat gij met grootheid nog kost wezen, Knielt neder voor den Corsicaan. Smeekt nedrig van dien God ontferming, Biedt hem, tot loon van zijn bescherming, De?i Vorstenhoed eerbiedig aan. Vlissingen ging de ondergang tegemoet: „Een aanmerkelijk ontvolkte stad, havens zon der schepen, gesloten pakhuizen, een menigte arbeiders zonder werk, eene tot den bodem geledigde stadskasse, verstoken van deszelfs inkomsten; opgepropte gods-, proveniers-, wees- en armhuizen zonder brood; dit is de waarachtige toestand". Bonaparte was hier geweest. Bronnen: Vervolg op het leven van Buonaparte of verzame ling der bijzonderheden zijner reize gedaan door het voormaalig Belgiën, eiland Walcheren enz. in 1803. Gorinchem 1804. Vaderlandsche Historie (Vervolg op Wagenaar) XLV. Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Ne derland, R.G.P. 5 en 6. Notulen Departementaal Bestuur van Zeeland (gedr.) 1803. Notulen commissie van defensie Departementaal Be stuur van Zeeland (Rijksarchief in Zeeland). Archief der gemeente Vlissingen. Een abonnee heeft de redactie attent gemaakt op een dubieuse uitlating in dit blad. In het stuk van Dr. P. J. Meertens over het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (blz. 67, no. 3 van deze jaargang) staat: „Zo bleek de genereuze schenking van De Stoppelaar al spoedig bezwaren met zich te brengen die noch de schenker noch de beschonkene hadden kunnen voorzien". Laat ons mild zijn en die ene uitspatting van het achtbaar Genootschap met de mantel der liefde bedekken. Eén immers in bijna twee eeuwen! En rekenen wij De Stoppelaar niet al te zwaar aan, dat hij zoveel schonk: hij was wijnhandelaar. d. B. 96

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1957 | | pagina 8