No. 5
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
Het staat vast dat de idee van de Gemeenschappelijke Markt uitstekend is. Er is dus op
timisme, werkkracht en waakzaamheid, in ieders belang, geboden.
De noodzakelijkheid van het behoud van Benelux werd meermalen onderlijnd.
„Indien het waar is", zoals het gezegd werd door de heer minister Larock, „dat in de
internationale organismen de Benelux-landen samen hun positie beter hebben verdedigd dan
zij het afzonderlijk zouden gekund hebben", is het zeker dat deze bevestiging geldt op het
plan van de Gemeenschappelijke Markt.
Herinneren wij er aan dat in het Europa der Zes, Benelux 20 van het ruwe staal pro
duceert, 33 van het geraffineerd koper, 40 van de zink, 28 van de scheepsbouw,
96 van het tin, 24 van het katoen van de Europese Gemeenschap, en dat, van het stand
punt van werelduitvoer, 20 miljoen „Beneluxers" gelijk staan indien ik me zo mag uit
drukken met 360 miljoen „gemiddelde" planeetbewoners.
Anderzijds, zolang de tolmuren die bestaan tussen de zes landen niet teruggebracht zijn
tot een aanvaardbaar niveau, en de min of meer kunstmatige steun aan zekere nationale eco-
nomiën niet verdwenen is, zullen de grote partners van Benelux in de schoot van de Europese
Gemeenschap genieten van de grote voordelen die de uitgestrektheid van hun grondgebied,
het aantal van hun inwoners, de kracht van hun industrie en van hun commerciële en finan
ciële organisatie hun verstrekken.
Binnen de 12 a 15 jaar, voorzien voor de totstandkoming van de Gemeenschappelijke Markt,
kunnen deze grote economische entiteiten die onze Europese bondgenoten zijn, geleidelijk hun
industriële export-uitrusting rationaliseren, concentreren en specialiseren, hetgeen hen van bij
het vertrek, een zodanige voorsprong op onze drie landen zou geven dat de partij voor
ons van bij de aanvang zou verloren zijn, indien wij de Benelux-samenwerking lieten af
nemen. Dit vormt een bijzonder belangrijk element waarvan het gewicht zeer sterk zou moe
ten doorslaan in de intra-Benelux besprekingen, waarover ik U binnen enkele ogenblikken
nog zal onderhouden.
Het weze dus vastgesteld dat Benelux niet enkel moet voortbestaan, maar integendeel zijn
cohesie moet ontwikkelen, harmoniseren en versterken.
Uit de klaarblijkelijkheid van dit feit vloeit voor de Beneluxlanden de onvermijdelijke
noodzaak voort zonder uitstel nieuwe wegen in te slaan, zowel inzake expansiepolitiek buiten
de grenzen van Benelux als wat betreft de economische en sociale politiek binnen de Benelux-
grenzen.
Binnen de grenzen van dit Benelux vormen de drie provinciën: Zeeland, Oost- en West-
Vlaanderen een economisch geografisch complex dat de stempel draagt van een regionale
interlanden homogeniteit waarvan de vorige spreker de grenzen heeft aangeduid. Dit com
plex is, mijns inziens, een uitstekende gemiddelde exponent van het Europa van morgen,
en kan een bijzonder interessante toetssteen worden voor de nieuwere technieken welke zullen
moeten toegepast worden om de Europese welvaart te verzekeren en te doen toenemen.
Inderdaad, alhoewel bij het eerste zicht de drie provinciën welvarende streken zijn
zelfs buitengewoon welvarend als men ze vergelijkt met de overgrote meerderheid van de
landen welke de aardbol dekken blijkt deze toestand helemaal niet meer zo gunstig als
men de drie provinciën vergelijkt met de respectievelijke Rijksgehelen Nederland en België,
voornamelijk onder het oogpunt van nieuwe investeringen, wedden en lonen en de aangroei
van de actieve bevolking.
Het is hier niet de plaats om de historische oorzaken van deze feitelijke toestand te on
derzoeken of te ontleden.
135