De culturele betekenis van de Goessche Courant
in de negentiende eeuw
No. 5
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
gewestelijk landschap. In dit licht bezien is de staatsgrens een belemmering waarover onze
grote staatslieden reeds hebben leren heen zien. De Economische Instituten van de drie pro
vincies, geleid door een jonge generatie en in handen van Provinciale Besturen die de beste
van onze tradities willen koppelen aan de impulsen van een nieuwe tijd, staan gereed om aan
de hiervoor ontlede krachten constructief vorm te geven. Wij besluiten met een variant op
het woord van Koningin Juliana: „Zo zie ik voor mij 21 provinciën, ieder voor zich rijk aan
mogelijkheden en verscheiden naar de aard van de inwoners, vormend tezamen het ene
Benelux".
Dat onze pers: Ik draag mij zeiven eerbied toe, drukken mogt op ieder blad
't geen zij de wereld inzendt. Ware dat het geval, welk hoger standpunt dan
zij bereikt heeft, zouden wij haar zien bekleeden. De besten onzer buren op zijde
strevend, bleek het evenzeer beneden haar het beste te herkaauwen als het middel
matige voor lief te nemen. x)
E. J. POTGIETER.
IN zijn studie over het Zeeuwse courantenwezen, getiteld: „De
Pers in Zeeland", maakt de auteur H. P. Abrahams de opmerking,
dat in het begin der negentiende eeuw „van letterkunde en kunst
in de Nederlandsche Dagbladen nog in het geheel geen sprake
was" (blz. 258). In onderstaande regelen hoop ik aan te tonen dat
met name de Goessche Courant, die in 1795 werd opgericht als op
volgster van de Zeeuwsche Avondbode, om na korte tijd weer op
geheven te worden en pas met ingang van het jaar 1813 weer gere
geld te gaan verschijnen, niet lang getalmd heeft in deze bedenkelijke
lacune te voorzien.
EEN courant is bestemd voor één dag
maar is tegelijk bestemd voor de geschie
denis heeft daardoor ook iets te be
tekenen voor vandaag. De mens van heden
kan zijn voordeel doen met deze kijkjes in
een levend verleden.
Nemen wij, om te beginnen, een der gewich
tigste wereldgebeurtenissen uit de negentiende
eeuw: de oorlog van 1870. Een wereldgebeu
ren waarover een werelddichter het zijne ge
zegd heeft: Victor Hugo.
Weliswaar spreekt het nummer der Goes
sche Courant (van 25 september 1872) die
zijn woorden, aan een banket uitgesproken,
vermeldt, in dit verband van „eene taal die
op nieuw van zijn bombast getuigt" en voegt
er hatelijk aan toe dat wij hier met een „ex-
pair van Frankrijk" te doen hebben, maar de
lezer krijgt toch maar in extenso diens vlam
mende redevoering voorgezet welke Frankrijk
na het „année terrible" een hart onder de riem
moet steken:
151