Nieuw werk van jan Eekhout
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 5
Visionaire beelding van polder en boer
„De ondergang van de Waerdycke". Uitgave Callenbach, Nijkerk.
KORT na elkaar verraste Jan Eekhout ons met heel merkwaar
dige en waardevolle publicaties: een Zeeuwsvlaamse roman:
„De ondergang van de Waerdycke" en een dichtbundel:
„Eiland der ballingschap".
Met deze daad heeft de stille, introverte kunstenaar Jan Eekhout,
wiens leven begon in 1900 te Sluis, en die terugkeerde in het grote,
gezellige huis op het stille pleintje te St. Anna ter Muiden, zichzelf
weer volop in de literaire aandacht geplaatst.
ZIJN kunstenaarschap heeft zich rijker en
bezonkener dan vroeger hersteld, na een
periode van berusting en eenzaamheid,
waarvan hij treffend getuigt in het edele ge
dicht van zijn jongste bundel, over de Chinese
banneling Chen:
„Het brood en de wijn der wereld
Heb ik genoten
En al haar bitterheden geproefd
Maar is dit niet groter:
Eenzaam te zijn
Met een hart dat niets meer behoeft.
Weldra komt de andere
Met de donkere naam
Eenzaam als ik.
Naast hem zal ik wandelen
Buiten het ogenblik
Buiten het lied
Neen ik ben niet bedroefd.
Heeft hij in de wijsheid van Lao Tse deze
berusting gevonden?
In de stille oase van deze eenzaamheid is
het nieuwe werk van Eekhout gerijpt, ook
zijn nieuwe roman, waartoe mijn bijdrage zich
hoofdzakelijk zal bepalen.
DE romans van Eekhout dragen alle een
zeker regionaal karakter. Ze zijn ge
groeid uit de sfeer en de ziel van het
boerenland in Westelijk Zeeuwsch-Vlaande-
ren; we horen er de hartslag in van het oude
Sluis en de mystieke schoonheid van het
Zwin. En in de verte ruist de zee achter
duinen.
Regionaal in de zin van: realistische be
schrijving van land en volk, zijn zijn romans
niét; met enkele regels localiseert hij zijn werk
onmiskenbaar in het land van Sluis, zonder in
minutieuze schildering te vervallen.
„Hij wist beslag te leggen op het grootste
en vruchtbaarste gedeelte van de Mariapol-
der. Hij onderschreef er in het notarishuis
in de nabije kleine stad wettige papieren
voor. De hoeve verrees vóór de Westdijk.
Daarachter lagen de schorren, overblijfsel
van de mond van de zeearm, welke eertijds
160