No. 5 ZEEUWS TIJDSCHRIFT als met een ruk zuidwaarts afboog en reik te aan de vermaardste koopstad van de staat Vlaanderen. De zeearm was in de loop der eeuwen verzand en beslibd ge worden. Het grote water maakte zich bij elke vloed nog steeds meester van de schor ren, die des zomers overdekt werden door een paarse bloei en bij stormtij, vooral in het late jaar, joegen de baren bral tot hoog tegen de forse wering op." Hij maakt in zijn jongste roman bovendien dankbaar gebruik van de sage van Ossaerd, die in Zeeuwsch-Vlaanderen lange jaren popu lair was en nog leeft in de mond van het volk. Hij huist in de Duivelskreek van de Maria- polder, een soort watergeest van diabolische macht bezeten! Eekhout geeft dit interessante gegeven niet om het verhaal op zich, maar het is een wezenlijk element geworden in de totale opbouw van zijn werk. We mogen Eekhout in zekere zin rekenen tot de regionale romanschrijvers en we vinden het prettig, dat hij Zeeland in dit genre zo uitnemend vertegenwoordigt. Dit houdt niet in, dat we van dit werk kunnen schrijven, wat Dr. Moller in zijn „Ge schiedenis van de Nederlandse letterkunde" zegt: „Al zijn romans beschrijven het leven van de boeren op het platteland van Zeeuwsch- Vlaanderen". Deze kwalificatie doet het werk van Eek hout onrecht; ik zou zijn romans veel liever irreëel noemen dan realistisch, ze vormen een zeer individuele vormgeving van een idee, van een artistiek visioen van de denker Eekhout, waarvoor hij bouwstoffen delft in het land dat hij kent en liefheeft. Maar in zijn literair atelier heeft geen enkele man of vrouw uit zijn agrarische omgeving model gestaan! Zijn figuren zijn fantasiescheppingen, waarin be paalde structurele karaktereigenschappen van de West-Zeeuwsch-Vlaming gestalte krijgen: vasthoudendheid, geslotenheid, stille trots en religiositeit. Jan H. Eekhout Van het romanoeuvre van Eekhout zijn mij zijn eerste boek: „De boer zonder God" (1933) en zijn laatste werk: „De ondergang van de Waerdijcke" (1957) het liefst. Beide bezitten een gesloten bouw, een sterke eenheid van handeling, die we niet zó aantreffen in zijn ander werk: „Patriciërs" (1935), „Aarde en Brood" (1936), „Warden een Koning" (1937) en „Pastoor Poncke". Naast grote verschillen vertonen „De boer zonder God" en de „Waerdycke", ook be langrijke aanknopingspunten. In beide heeft Eekhout een boeiend thema behandeld dat de schrijver op bijzondere wijze occupeert: de heroïsche worsteling van een machtig mens een zeker Uebermenschtype tegen zijn Schepper. Zin voor het heroïsche is Eekhout aange boren. Zijn figuren rijzen uit de grijsbruine klei en de wazige Zeeuwse luchten, als laat- testamentarische projecties, die ons klemmen in hun greep. Het gaafste type dat onder zijn pen groeide tot een onvergetelijke schepping is voor mij de hoofdfiguur van zijn laatste werk: Hector Waerdycke, de machtige telg van een sterk 161

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1957 | | pagina 43