ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 5 geslacht, stammend uit kleine Brabantse boe ren, die de Mariapolder hielpen bedijken en veroverden als hun bezit. Hector weet te heer sen over hoeve, volk en zichzelf. Hij ontwor stelt aan de grond de schoonste tarwe die men zich dromen kan. Hij is deel van de grond die hij bebouwt, hij streelt grond en dier, hij neemt een vrouw, omdat ze hem kin deren moet baren en zijn geslacht voor uit sterven behoedt. Hector sticht zijn rijk. Het rijk van de Mariahoeve. Hier is hij heer en meester. Hij gaat geen enkele moeilijkheid uit de weg, vecht alles met zichzelf uit. Hij droomt zich een hoge sterke molen die heel de streek zal beheersen. Uit Vlaanderen trekt hij een oude molenbouwer aan, ook een sterk en schoon mens, die met leed in het hart de graanmolens overal verdwijnen ziet. Met alle energie werpt hij zich op zijn laatste schepping: de molen van Waerdycke. Ook deze is een heros in zijn soort. Maar tevens een symbool van de onmatige trots van Hector Waerdycke. In dit symbool zal God, zijn tegenstrever Hector onherstelbaar treffen, als het natuur lijk kind van Barbara, Hector's dochter, door de wieken van de molen neergebliksemd wordt. En op dit kind een echte Waer dycke had Hector al zijn hoop gebouwd, nadat hij zijn eigen zoon, die niet aardde naar het sterke geslacht, in feite uitgebannen had. Hier raken we een tweede kenmerk van Eekhout's werk: de worsteling tussen de mens en God. Ook deze worsteling heeft iets heroïsch; iemand die deze strijd aandurft is geen klein en laf mens, integendeel! Deze strijd brengt een fatale, geladen sfeer in het werk, want de strijd is ongelijk en God zal zegevieren. Dit haast klassiek noodlotsgegeven heeft in de Waerdijcke gaaf gestalte gekregen. Hector ziet God vooral in Zijn gestalte als wreker. Hij gelooft in Gods existentie, maar op zijn eigen wijze! God hanteert de natuurmachten naar Zijn willekeur. God was een grillig God. „Wanneer Hector Waerdycke aan de na tuur dacht, dacht hij aan de zee. Zijn voor vaderen hadden de golven de landen van de Waerdycke ontnomen. Gerecht. Dat recht was gegrondvest op de bestaansdrift van de mens. God schiep de mens de drang tot leven in. Hij had zelfs gezegd, dat Hij de mens vervaardigde naar het eigen beeld. De mens heeft niet naar het bestaan ge vraagd. God schiep hem uit het niets, ge lijk Hij het met alles deed. De mens is, kampt voor zijn brood, en voor zijn groot heid en komt daarbij herhaaldelijk met zijn Maker in botsing. De volle verantwoorde lijkheid ligt niet bij de mens, doch bij God. Het goddelijke van God plantte zich in de mens over. De mens speelt nu zijn spel gelijk God het Zijne! Wie ontkent dat het spel Gods dikwijls tegen de mens is gericht? God zette de krachten der natuur tegen de mens in. Misschien had God spijt van Zijn schepping, meende Hector Waerdycke. En tevens is Hij er trots op. De mens streeft naar vrijheid, streeft opwaarts. God legde dit in hem. De mens ontglipte God en God draagt er zelf schuld aan. En nu wilde God de mens zoveel mogelijk in toom houden, vlijm gebreideld als een ongedurig paard. Het paard verweert zich, wie zal dit in het paard laken?" Ziedaar de filosofie van Waerdycke. Hij gaat de ongelijke strijd aan, tot God hem treft in het kind van Barbara: Lucas Waerdycke. In stilte en afgetrokkenheid lezend in de oude bijbel ontdekte Hector Waerdycke zichzelf: een Kaïn! „Gelijk Kaïn zijn broeder versloeg op het veld, had hij zijn eigen zoon, die met Abel de ondaadzaamheid gemeen had van het Waerdycke-domein uitgebannen. Hij kwam overeind, stak de hand uit naar het rode potlood op de hoek van de 162

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1957 | | pagina 44