No. 5
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
schoorstenmantel en zette zich weer. Hij
nam de beide kapittels, waarin van Kaïn
sprake was wederom door, onderstreepte
de naam Kaïn zwaar met rood, schreef
daarna op gelijke hoogte met het onder
streepte, in het wit naast de bladspiegel:
Kaïn - Ik. Kaïn - Ik."
En zelfs als hij gaat, de nacht in, wanneer
God de aarde kraken doet en zijn bliksems
door de luchten zendt, blijft deze schuldbe
wuste Kaïn, die zijn handen strekt, de straf
aanvaardt en uitroept: „Doe Uw wil aan mij",
de heroïsche, testamentarische figuur, die ons
ondanks alles imponeert, ontroert en met een
immens medelijden vervult.
ALLEEN al om de indringende karakteri
sering en de psychologische noteringen
van de hoofdfiguur wil ik deze roman
geslaagd noemen. Maar naast hem, leven an
deren in de schaduw van dit felle vuur, dat
hen verschroeit of blijvend verteert. De uit
stekend getekende Anna, vrouw van Hector
en moeder van Peter en Barbara. Zij kan het
leven naast Hector niet meer aan, en haar
geest dooft langzaam uit in waanzin, nadat
ze op doktersadvies gebracht is naar de „stad-
overSchelde".
Peter, uitgebannen, sterft in vreemde lan
den. Alleen Barbara, sterk en heroïsch als haar
vader, zal de Waerdycke verder besturen, al
weet zij dat na haar, de landen verbrokkeld
uiteen zullen vallen. En het huis zal verweren
en de molen verkommeren. Want Waerdycke-
handen zijn zeldzaam!
EEKHOUT schreef zijn jongste roman in
sterk en beeldrijk Nederlands. Er zou
een hele studie te wijden zijn aan de
woordkunst van deze schrijver, die een heel
eigen cachet draagt.
Het sterk archaïserend element van b.v.
„Warden een Koning" treffen we niet meer
aan. Wel gaat Eekhout oudere vormen of een
naamval niet uit de weg. Ook een bepaalde
retorische wending schuwt hij niet. In dit op
zicht doet hij me altijd denken aan Geerten
Gossaert (Prof. dr. Gerretson) die met zijn
interessante bundel: „Experimenten", bewees
dat bezielde retoriek evenveel bestaansrecht
heeft als originele beeldspraak.
Naast bepaalde archaïsmen, treffen we ver
nederlandste Vlaamse woorden in zijn proza,
maar niet zo vaak en zo veel als vroeger.
Zijn proza is gaver, zuiverder geworden.
Kon men misschien van vroeger proza zeggen,
dat het een artificieel karakter droeg, voor de
Ondergang van de Waerdycke, geldt dit zeker
niet. Dit proza is gedragen, sterk, kloek en
beeldrijk.
Ik zou hier graag bladzijden afschrijven,
die me sterk gefrappeerd hebben. Bladzijden,
geladen met tragiek, waar de schrijver in korte
notities en éénwoordzinnen, in modern-zake
lijke stijl ons een psychogram tracht te
geven van een facet, een handeling, een be
paalde ontwikkeling van de hoofdfiguur.
Bladzijden met een sterk bedwongen, zwaar
geritmeerde lyriek, waarin de dichter Eekhout
de prozaschrijver verdringt.
Bladzijden van sterke cerebrale plastiek,
waarin ieder woord zijn beeldende functie
vervult.
EEKHOUT schonk ons een goed boek; een
regionale roman, die naast een zeker
eigentijds, vooral een boventijds karakter
draagt, hetgeen ik daarstraks het irreële
noemde.
En het is juist dit boventijdse element, de
heroïsche worsteling van een mens tegen God,
dat het boek een blijvende waarde schenkt.
Zijn er ook in ons tijdsbestek niet vele
Waerdyckers, en draagt niet ieder van ons
iets van Hector Waerdycke in zich mee
Men hoeft niet altijd een molen te bouwen,
zoals Waerdycke deed!
Zo heb ik dit jongste werk van Eekhout
ondergaan, en ik durf het daarom een aan
winst te noemen van de Nederlandse roman
kunst.
LOUIS LOCKEFEER.
163