ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 6
geleverd aan een „mechanisme der ontkerste
ning", ook al worden er 20 boeken onder die
titel geschreven. En al wordt in vele publi
caties de „lijdelijkheid" als één van de ken
merken van het geestelijk leven in Zuid-West
Nederland genoemd. Ik verzoek U dit alles
steeds in gedachten te houden, wanneer ik nu
enige sociologische problemen ga aanstippen,
verband houdende met de sociale veranderin
gen, die en dat moeten we ook uitdrukke
lijk vaststellen reeds begonnen zijn, maar
die tengevolge van de Deltawerken in een zeer
versneld tempo elkaar zullen opvolgen.
De sociale structuur.
Wenden we ons nu tot de concrete situatie
van de sociale structuur van Z.W.-Nederland,
dan valt allereerst op de parallel met de geo
grafische structuur: ook hier is de eerste in
druk er een van verbrokkeldheid: een zeer
verspreide bevolking, geringe bevolkingsdicht
heid (5 keer zo dun bevolkt als Zuid-Hol
land), een zeer groot aantal kleine gemeenten
(de gemiddelde oppervlakte bedraagt in de
provincie Zeeland 16,71 km2, in Nederland
31,85 km2), weinig stedelijke agglomeraties,
meer verspreide buurtschappen en alleenstaan
de woningen met een gering aantal vertrekken
(veel één- en tweekamerwoningen), veel ker
kelijke scheidsmuren, die vaak een op zichzelf
al kleine buurtschap nog doorkruisen, binnen
sommige kerkelijke gemeenten nog de z.g.
conventikelvorming, kortom een gebied, dat
een even dankbaar als moeilijk object is voor
sociale planning. Moeilijk, omdat het sociaal
op gang brengen van een gebied slechts moge
lijk is wanneer de onderlinge afstanden een
frequente omgang mogelijk maken. Op Schou
wen en Duiveland is dan ook door een z.g.
reconstructiecommissie voorgesteld om op dit
eiland nieuwe woonkernen te stichten, grotere
concentraties dus, waardoor het gevaar, dat bij
de ontsluiting van het gebied de verspreide
bevolking al spoedig zijn eigen levenspatroon
zal moeten opgeven, minder groot wordt.
Wanneer we de bevolkingsontwikkeling van
het Zuid-Westen nu wat nader bezien dan
valt op, dat de toename van de bevolking in
vergelijking met die van geheel Nederland
zeer gering is. Vergelijken we de aantallen
inwoners van Nederland op 31 december 1899
met die op 1 januari 1955 dan is er een toe
name te constateren van 109 in het Zuid-
Westen van 37 De snelste groei komt voor
in de kleine stedelijke centra Roosendaal, Ber
gen op Zoom, Goes en Vlissingen en in de
kanaalstreek Terneuzen-Sas van Gent. Hier
is het groeitempo ongeveer gelijk aan het rijks
gemiddelde. De geringste groei treft men aan
in Zierikzee, Tholen en Aardenburg. Het zijn
met name de kleinste gemeenten, die zeer wei
nig groei vertonen. Zo geven de 43 gemeenten,
die in 1899 minder dan 1000 inwoners had
den en die heden nog bestaan een groei te zien
van 11H in 55 jaar tijds. Vergelijken we
dit cijfer met dat van het overige Zuid-Westen
buiten de stedelijke centra dan vinden we hier
een bevolkingstoename van 31,5 d.i. bijna
3 maal zoveel.
Uit al dit demografisch materiaal laten zich
de sociale problemen, die los van het Delta
plan bestaan, of beter: die er ook zouden zijn,
wanneer er nooit een Deltaplan was gekomen,
maar die door de verwezenlijking ervan in
versterkte mate zich zullen voordoen en ur
genter worden, reeds onderkennen. Bezien we
hiertoe b.v. de bevolkingsontwikkeling eens
wat nader. De toename of afname is het re
sultaat van twee „overschotten", nl. het ge
boorte-overschot (geboorte sterfte) en het
vestigingsoverschot (vestiging vertrek).
T.a.v. het geboorte-overschot kan gezegd
worden, dat dit geringer is dan het rijksge
middelde want de sterfte is groter (dat
komt omdat de bevolking zo oud is; in 1947
bestond 18,3 der Zeeuwse bevolking uit
mannen en vrouwen boven de 55 jaar; van
de Nederlandse bevolking bedroeg het over
eenkomstige percentage 15); en voorts wijzen
de provinciale cijfers een laag geboortecijfer
aan voor Zeeland. Hier moet echter wel voor
zichtigheid worden betracht, want de huwe
lijksvruchtbaarheid hoeft hierom nog niet la
ger te zijn dan elders, immers het aantal hu-
174