No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT welijkssluitingen is relatief kleiner, wat weer samenhangt met de vergrijzing der bevolking. En bovendien vertrekken vele naar elders (er is een betrekkelijk groot vertrekoverschot), zodat de kinderen, die daar geboren worden niet in de provinciale cijfers voorkomen. Over de samenstelling van de migratiestroom naar leeftijd en burgerlijke staat is echter niets be kend, zodat over de huwelijksvruchtbaarheid uit dit cijfermateriaal niets kan worden op gemaakt. Er zijn echter auteurs, die melding maken van kleine gezinnen in samenhang met een streven naar behoud van een bepaalde be- drijfsgrootte. Dat het kerkelijke platteland dus hogere geboortecijfers heeft dan de onkerke lijke steden is geen algemeen geldige stelling. De provincie Zeeland heeft weinig emigranten in de zin van landverhuizers, wel veel „pro vincie-verhuizers". Dit vertrek heeft Jolles aanleiding gegeven om te spreken van socio logische overbevolking van Z.W.-Nederland. Dit dus ondanks de geringe bevolkingsdicht heid. Ik geef er de voorkeur aan om te spre ken van economische overbevolking, want het is economische noodzaak, dat men naar elders vertrekt en geen sociale. Sociologisch is er zelfs sprake van een noodzaak, dat men niet vertrekt, omdat onder de vertrekkenden wel licht ook de sociale gangmakers, de figuren, die leiding kunnen geven aan het verenigings- en organisatieleven, zich bevinden. Sociolo gisch moet dus eerder worden gesproken van onderbevolking dan van overbevolking. Dit zagen we ook reeds toen we spraken van de grote geografische onderlinge afstanden, waar bij de vraag gewettigd was of hier de sociale benedengrens niet was overschreden. Alge meen is de klacht, dat het verenigingsleven nog moeilijker dan elders op gang te krijgen is. Het gebrek aan leidinggevende krachten is één van de oorzaken. Maar er zijn er meer. Veel rapporten maken er melding van, dat de meeste verenigingen zulk een kort bestaan hebben vanwege het feit, dat men elkaar al spoedig niets meer te zeggen heeft. Dit wordt m.i. veroorzaakt door drie factoren: 1. het statisch karakter van de samenleving in het betrokken gebied. 2. de homogeniteit van de beroepsstructuur, die in het verenigingsleven nog sterker is dan in het ruimere kader, omdat boeren en arbeiders veelal niet in één vereniging zullen plaatsnemen. Er gaat altijd een stimulerende werking uit van een hetero gene samenstelling van een vereniging, waarin b.v. niet alleen landarbeiders, maar ook industriearbeiders, niet alleen hand-, maar ook hoofdarbeiders vertegenwoor digd zijn. 3. de naar binnen gerichte, introverte karak terstructuur van de Z.W.-Nederlander. De onderlinge geestesgesteldheid der men sen schijnt individualistisch te zijn, hier en daar zelfs liberaal. De sociale dimensie is niet tot optimale ontwikeling gekomen. De onder 1 en 2 genoemde omstandigheden zullen echter naarmate het Deltaplan zal worden verwezenlijkt steeds meer verdwijnen. De voorwaarden voor en de noodzaak van sociale activiteiten in verenigingsverband zul len dan ook steeds belangrijker worden. In dit verband dient gewezen te worden op de oprichting in 1930 van de Nederlandsche Bond van Boerinnen en andere Plattelands vrouwen. Waarom, zo vraagt mevr. Stork- v.d. Kuyl zich in haar dissertatie af, valt juist in dat jaar het initiatief tot oprichting? Als redenen noemt zij in de eerste plaats het ont waken van het platteland uit een statische toestand. Het raakt in beweging. Waar de oude houvasten verbleken is een voorwaarde vervuld om het maatschappelijk leven in nieuwe vorm te gieten. De bond werd be schouwd als een plechtanker temidden der on zekerheden, die de ontwikkeling der econo mische verhoudingen en het toegenomen con tact met een andere culturele sfeer hadden gebracht. En voorts noemt de schrijfster de ontwikkeling van het landbouwhuishoudon- derwijs, die een verlangen naar veelzijdiger ontwikkeling stimuleert. Uit dit voorbeeld zou men toch wel mogen afleiden, dat de voorwaarden in het Zuid- 175

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1957 | | pagina 11