ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 6
met hun trouw aan de kerk en aan hun God,
verdwijnen in de geschiedenis. Maar als ze
trouwen dan betekent dat, dat beide partijen
hun boedel „inbrengen" en dat er een nieuwe
eenheid ontstaat, dat is integreren op hoger
niveau, hoger, omdat de nieuwe eenheid aan
gepast is aan de nieuwe situatie. Sociologie is
wel eens omschreven als de wetenschap, die
zich bezig houdt met de studie van de aan
passend handelende mens in groepsverband.
Hier heeft U een duidelijke illustratie van
wat deze definitie in de praktijk betekent.
In de nieuwe situatie verdwijnt bijvoorbeeld
het veelvuldig voorkomend geslachtsverkeer
vóór het huwelijk, als gevolg van het reeds
op jeugdige leeftijd samen op het land werken
van jongens en meisjes. Verschillende rappor
teurs hebben erop gewezen, dat dit het na
tuurlijk respect van de sexen wederzijds niet
in de hand heeft gewerkt, vooral wanneer bij
regenachtig weer het werk moest worden on
derbroken en een schuilplaats werd gevonden
in één of ander houten keetje, alwaar dan con
tacten ontstonden, die niet van de gunstigste
soort kunnen worden genoemd.
Zo zullen deze twee generaties met hun
cultuurpatronen langs elkander schuren, waar
door een wederzijdse beïnvloeding zal ont
staan, die zeer heilzaam kan zijn. Heilzaam
kan nooit zijn, dat de jonge generatie critiek-
loos op zal gaan in het nieuwe en dat de oude
generatie zonder pardon al het nieuwe afkeurt
als zijnde van de wereld", daarbij verge
tende alles wat er in het eigen levenspatroon
aan „werelds" reeds van oudsher aanwezig is
en waar men ziende blind voor is. Het gene
ratieprobleem is universeel, dat betekent, dat
het overal ingrijpt: in het gezin, op de school,
in het bedrijf ook, en vooral in de kerk, kort
om in alle samenlevingsbanden en maatschap
pelijke relaties. Daarom is bezinning hierop
zo belangrijk. Mijn stelling is nu wel duidelijk:
het is niet mogelijk dit conflict te vermijden.
Maar we moeten er niet altijd op uit zijn om
te vermijden, want, op de juiste wijze ge
bruikt, helpt het conflict ons vooruit, dat
heeft de geschiedenis bewezen.
De godsdienstige belevenis.
WELKE invloed hebben het maatschap
pelijk leven en de sociale structuur
veranderingen op de godsdienstige
belevenis en op de religieuze organisatie en
welke betekenis heeft de godsdienst voor de
verhoudingen in de samenleving? Deze vra
gen, die van godsdienst-sociologische aard
zijn, kunnen verzet wekken. Men kan stellen,
dat het heilige nu juist het specifiek onver
anderlijke is en dat de kerk nu juist de rots
is temidden van de woedende baren der so
ciale verandering. Zodra men echter de kerk
bestudeert als menselijke groep, als sociaal in
stituut, wat dus één speciale kant is van het
verschijnsel „kerk", een kant, die sociologisch
relevant is, gaat men ook hier de verbonden
heid zien met het gehele levenspatroon. Ster
ker nog: ook minder zichtbare aspecten van
de kerk stellen ons voor problemen van socio
logische en sociaal-psychologische aard. Laat
mij er enkele noemen: waarom wordt b.v.
juist in het Zuid-Westen zoveel melding ge
maakt van mystieke, bevindelijke elementen
in het godsdienstig leven? Waarom onder
streept men in de bijbel teksten als: velen zijn
geroepen en weinigen uitverkoren, en waar
om niet citaten als: in het huis mijns vaders
zijn vele woningen, anders zou ik het U ge
zegd hebben? (Joh. 14:2) Waarom is men
het meest bezig met de bevindelijke werkingen
des Heiligen Geestes en het minst met het
werk van Christus, die zelf van de Heilige
Geest gezegd heeft: „Hij zal mij verheerlijken,
want hij zal het uit het mijne nemen en het
U verkondigen" (Joh. 15 14). Er valt, naar
het oordeel der bevindelijken, blijkbaar niet
veel „uit het mijne te nemen". Maar laat
mij voorzichtig zijn, want mijn vraagstelling
begint al tendentieus te worden en dat is de
bedoeling niet. Het is de bedoeling om zuiver
wetenschappelijk, dus „objectief" te speuren
naar mogelijke oorzaken of althans beïnvloe
dende voorwaarden voor deze allerwegen
waargenomen eenzijdigheid in het kerkelijk-
godsdienstig leven, die wel eens wordt aan
geduid als het „Zeeuwse mysticisme". Wat
178