No. 6 ZEEUWS TIJDSCHRIFT ultramarijn van de avondhemel, werd de heer Sytzen Deschampes stil en bad met zijn kin deren een persoonlijk avondgebed. Dan werd ieder zijn tentje gewezen; ze wa ren genummerd volgens de ouderdom. De heer Sytzen controleerde als een veldheer, maakte de tenten dicht en ging met zijn vrouw de grootste tent binnen. „Ik voel me als een aartsvader uit het Oude Testament," zuchtte Sytzen. En toen hij bijna sliep, draaide hij zich nog even om. Hij gaf zijn vrouw een zoen en zei: „Morgen ga ik vissen. Wel te rusten!" IK zal het nooit vergeten hoe hij daar arri veerde op de lange brede pier, die ik voor mijn zeevisserij-actie had uitgekozen. Een oude hoed had hij diep over de oren, zijn korte broek zwabberde langs zijn magere, grijs-behaarde benen, en hij droeg een gevoer de jekker, waarboven een witwollen sjaal uit stak. Vrachten hingen om zijn lichaam: twee grote gevulde reiszakken, een bundel bamboe stokken en een grote riek voltooiden de uit rusting. Hij kwam vissen! Na onze uitgebreide kennismaking kwam hij tot de ontdekking dat hij het warm had. Hoe kon het anders! „Ik ga nog wat zeepieren steken," vertelde hij me opgewekt, nadat hij alle bagage naar schatting minstens vijftig kilo op de pier gedeponeerd had. Ik vergat eerst te vissen al telefoneerde mijn ene werphengel met nijdige snokjes dat ik beet had! Ik moest me even realiseren wat hier ge beurde. Zeventig jaar, te voet van Retranche- ment naar deze pier, dat was minstens tien kilometer, met vijftig kilo vracht, na de in spannende dag van gisteren! Ik kon er niet bij! Hij ging lachend pieren steken; een ontzaglijk vermoeiend werkje on der een hete zon! Sytzen Deschampes! Wat een naam! Wat een man! Mijn fantasie weefde allerlei roman tiek om dat doorploegde rood-perkamenten gezicht met het borstelige grijze snorretje. Na een uur was hij aan 't vissen met stok ken van zeven meter lang en voorzien van merkwaardige werpmolens. We hebben heel wat gepraat die middag. Deze grappige man, steeds opgewekt en onverstoorbaar en bereid zijn laatste loodje en haakje te schenken aan ieder die er om vroeg, leek me een meteoor uit vroeger tijden, toen men nog in Arcadië geloofde. Hij kon van Mars komen. Zouden er dan toch vliegende schotels bestaan? Hij was bovendien intelligent en be schaafd. Met een onverwoestbare vitaliteit vertelde hij van zijn jonge vrouw zijn eerste vrouw was verongelukt en zijn acht bloe men van kinders. Intussen lieten de vissen verstek gaan. Was de komst van de heer Sytzen Deschampes ook voor hen een verlammende sensatie in hun eentonig vissenbestaan? Het leek of het water dieper golfde. Trokken de palingen terug naar de diepe zeeën om aan broers en zusters te gaan vertellen van het wondere mannetje dat vrede en geluk gebracht had op de bloeddor stige pier, waar het soms wemelde van lekkere hapjes en verraderlijke weerhaken? Wie zal het zeggen! Maar er was iets die middag, wat vreemd aandeed en onverklaarbaar. We vingen niks, maar welgemoed sjorde Sytzen zijn vijftig kilo vracht om zijn kleine magere gestalte en stapte zingend over het pad onder langs de duinen. Achter een bosje van doornstruiken en bra men zag ik nog even zijn hoedje op en neer dansen. Ik stond hem nog even na te kijken. Toen barstte plotseling een vogel los, fel en hard in hevige rollers en harde slagen. IEDERE dag trok Sytzen er op uit met zijn vijftig kilo vracht en zijn geweldige stok ken. Hij probeerde al de pieren. En hij ving. Hij ving kabeljauw, die nog niemand ge vangen had dit jaar. Hij ving paling en bot. Hij deed naar de zeebaars en hij kwam er mee thuis. 187

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1957 | | pagina 23