ZEEUWS TIJDSCHRIFT
No. 6
Zijn molens kraakten, zijn nylon was over-
jaars, hij zwierde en zong bij de grootste te
genslag.
Als een vis van de haak viel zei hij: „Dag
vis!" in plaats van een vloek.
Zat zijn molen in de war, dan deed hij er
lachend een uur over, om de draad weer in
orde te maken.
Hij verplichtte de vissen aan zich, Sytzen
Deschampes. De kabeljauw die hij ving, spar
telde van vreugde. Sytzen lachte hem toe en
sprak er tegen als was het een redelijk schepsel.
„Hoe kon je zo dom zijn, vriend kabel
jauw?" zei Sytzen en zo deed hij de vis in zijn
leefnet. Dokter Alsem viste met het modern
ste materiaal naast Sytzen en ving sporadisch
een visje. „Geloof jij aan geluk?" vroeg Sytzen
en dan lachte hij hard en krachtig. Zijn naam
ging van mond tot mond in het kleine Cad-
zand; ieder zomerhuisje en iedere tent kende
spoedig de heer Sytzen. De wonderlijkste ver
halen over zijn visserscapaciteiten deden de
ronde. Hij had een nieuw systeem uitgevon
den; hij mengde zeepieren in een vreemd bad
van gedroogde kruiden.
Sytzen: „de alchimist van het Noordzee
strand", stond er in een gewestelijk blaadje.
Hij groeide tot een legendarische figuur in een
paar weken.
Gelukkig dat Sytzen Deschampes dit alles
zelf niet wist.
Eén dag viste hij niet. Een rukwind had al
zijn gammele tentjes weggevaagd. Hij was toen
sterke stokken gaan kappen in het kreupelhout
langs het Zwin en versterkte daarmee de be
dreigde veste van zijn kroost. Daarna begon
hij weer.
En hij bleef succes boeken. Een geheime
kracht vloeide uit zijn tengere lijf in het ver
gane bamboe van zijn ouderwetse stokken en
trilde door het nylon de diepte in, waar vissen
zwommen en minden en intrigeerden
Wie wil dit wonder ontwarren?
Laat Sytzen vissen. hij moet vangen.
Door zijn stok vloeit het geluk en de kinder
lijke vreugde om het leven.
LOEIEND zwiepte een felle Noordwester
de golven schuimend naar het strand.
Grauwe wolkenstoeten joegen laag over
de hevig stuivende duinen.
Ik had mijn jas aangetrokken en liep onder
de duinen langs, naar de grote pier, waar de
golven in machtige roffels beukten op de ba
salten beschoeiingen.
Ik liep eenzaam in de groeiende orkaan
het stof beet in mijn ogen en ik huiverde
van al dat geweld, dat me aangreep en ont
redderde. Ik klom het duin opSchuim
vlokken woeien me om het gezicht. De wind
floot mijn oren doof.
Toen vergat ik even de storm en de koken
de zee. Ik werd gegrepen door een klein sil
houet op de pier
Een korte broek wapperde om twee dunne
benen. Een flaphoed en een khaki jekker.
Sytzen Deschampes!
Ik voelde me onrustig worden. Een ver
steende, verweerde rots, gegroeid op de pier.
Het leek of er geen leven meer was in dit
klompje mens. Ik liep de pier op.
„Mijnheer Sytzen."
„Zo ben je d'r ook? Nog niets gevangen!
Vissen, het weer en vrouwen, drie elemen
ten in de samenleving, waar je niet van op
aan kunt! Ik heb nog wat wormen. Die vis
ik even op!"
Ik heb toen maar niets meer gezegd. Ik kon
niets meer zeggen. Hij deed nieuwe wormen
aan de haken en gooide weer in. Zijn aas ver
dween in de kokende golven. Hoe kon hij
zó vissen?
„Goeie avond", zei ik kleintjes en ging, blij
dat ik het loeiende tempeest van zee en wind
kon ontvluchten.... Was er dan toch iets
bijzonders met Sytzen?
OM elf uur hoorde ik bonzen op de ach
terdeur van mijn zomerwoning. Ik
schoot een paar kledingstukken aan en
keek door het raam. Ik schrok. het ont
hutst gezicht van Dr. Alsem.
„Sytzen!" flitste het door me. Ik schoot een
188