ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 6 derhand toch een kanaal naar het Hollands Diep wensen, dan moet het er op bedacht zijn dat Nederland er in westelijk Noord-Brabant inmiddels toe over is gegaan de wegen en af wateringskanalen aan te leggen, waarop dit deel van ons land reeds zo vele tientallen ja ren wacht, juist ten gevolge van het niet ne men van een beslissing inzake het Moerdijk kanaal. Vandaar dat men in Nederland meent dat praktisch gesproken een Moerdijk kanaal in de toekomst is uitgesloten, terwijl theoretisch gesproken België er nog recht op kan doen gelden. Inpoldering van het Land van Saaftinge. DE gronden van de Saaftinge, die om streeks 1300 in bijna volle omvang wa ren bedijkt, hadden in de loop der eeu wen veel van stormvloeden te lijden. Door de vloed van 1 november 1570 en de doorgra ving van de dijken in 1583 ter verdediging van Vlaanderen tegen Parma gingen zij ver loren. In de loop der 19e eeuw is een groot deel, zij het nog niet de helft, van de oude heerlijkheid herwonnen. De laatste aanwinst, de Hertogin Hedwigepolder de meest oostelijke punt van Zeeuwsch-Vlaanderen is in 1907 gewonnen. De schorren die zich daarvoor uitstrekken wachten dus reeds 50 jaar op bedijking. Zij zijn grotendeels rijp. De inpoldering laat evenwel op zich wachten om dat de Belgen hiertegen bezwaar hebben. Zij redeneren daarbij als volgt. De Westerschelde is een waterdichte trechter, zonder zij-armen die de vloed temperen. Sedert de aanleg van de Kreekrakdam in 1868 kan zij niet zoals de Rotterdamse Waterweg worden „afgezogen". Bovendien is haar kom vernauwd door de in poldering van het Sloe en de Braakman. Dit had een niet te verwaarlozen maar nog onbe rekend effect op de waterstanden stroomop waarts van Doel en Lillo. Volgens Neder landse berekeningen zal de inpoldering van de Saaftinge de stormvloedstanden in Ant werpen met ongeveer 5 cm verhogen. De Bel gen menen dat dit ongeveer 15 cm zal bedra gen, hetgeen bezwaarlijk zou zijn voor de ha ven van Antwerpen in verband met de ge ringe hoogten van vele kaden. Uit waterstaatkundig oogpunt is dus over leg met België nodig en aan de gang. De Mi nister van Verkeer en Waterstaat heeft echter opgemerkt dat er geen reden tot ongerustheid bestaat voor achteruitgang in de kwaliteit van de gronden. Een vergelijking met de Braak man gaat hier niet op, daar het beeld van deze zee-arm zeer grillig was, terwijl de Saaf tinge stabiel is. De Minister liet doorscheme ren dat de inpoldering binnen vijf jaar zeker zal worden aangepakt. Er moet dan een be slissing worden genomen over de vraag of de bestaande dijken verzwaard moeten worden of dat er een nieuwe dijk langs de buitenzijde van de schorren moet komen. Literatuur: Prof. J. van Geetruyen, Het Deltaplan, Antwerpen 1956. Drs R. Planchar, Le plan delta, ses repercussions sur les liaisons AnversRhin, Luik 1957. Dr. C. Smit, Het Verdrag tusschen Nederland en België van 19 april 1839, Leiden 1946. 192

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1957 | | pagina 28