Het ontwerp-Deltawet en de Grondwet No. 1 ZEEUWS TIJDSCHRIFT W. L. M. Groffen OP 6 september 1957 publiceerde het provinciaal bestuur van Zeeland in de Documentatie Deltazaken zijn visie op het ontwerp-Deltawet en op de gevolgen, welke de uitvoering van die wet zal (of althans: kanhebben. Dat daarin een afzonder lijk hoofdstuk is gewijd aan de bestuursrechtelijke aspecten van het wetsontwerp, spreekt welhaast vanzelf. In dit hoofdstuk nu hebben Gedeputeerde Staten mede hun (reeds lang tevoren bepaalde en ter kennis van de Minister van Verkeer en Waterstaat gebrachtestand punt met betrekking tot artikel 4 openbaar gemaakt. Men zal zich herinneren, dat juist dit artikel tot een climax in de beraadslagingen over het ontwerp in de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft geleid en oorzaak is geworden, dat die Kamer zich niet met algemene stemmen met het ontwerp heeft verenigd. Daar het hier een beslissing betreft van grote historische betekenis voor ons land en vooral voor ons gewest, en de tegenstemmers zich ten aanzien van artikel 4 op hetzelfde standpunt hebben gesteld als het provinciaal bestuur, lijkt het verantwoord in dit tijdschrift aandacht aan deze kwestie te schenken. Duidelijkheidshalve laten we hier de tekst volgen van het eerste lid van artikel 4, zoals deze luidt in het bij de Tweede Kamer inge diende ontwerp: Indien het naar Ons oordeel gewenst is de uit voering van een werk, als bedoeld in artikel 1 onder II (d.i. tot versterking van de bestaande hoogwaterkering), te doen samengaan met die van een werk, als bedoeld in dat artikel onder I (d.i. tot afsluiting van een zeearm), kan de betrokken hoogwaterkering, in beheer of onderhoud bij an deren dan het Rijk, door Ons, Gedeputeerde Staten gehoord, bij het Rijk in beheer of onderhoud worden genomen. De visie van Gedeputeerde Staten op deze bepaling op zich zelf reeds interessant, om dat hier een probleem van uitleg van een grondwetsartikel in het geding is -ver dient bijzondere aandacht, omdat zij van be tekenis is voor ons gehele waterschapsbestel en met name voor de positie, welke de pro vincie daarbij inneemt. De inrichtingvan het waterschap. Het waterschap is een doelcorporatie, waar van het doel wordt bepaald door de „inrich ting", waaronder men alle doelstellingen van het waterschap dient te verstaan. x) Tot de inrichting van een zeewerend waterschap moet zeker gerekend worden zulk een essentieel deel van zijn doel en taak als het beheer en onder houd van de hoogwaterkering, aldus Gedepu teerde Staten, en zij voegen hieraan toe: Ont neemt men een zodanig waterschap dat be heer en onderhoud, dan kan dit niet anders worden gezien dan als een wijziging van de inrichting. De typisch-Zeeuwse waterschappen voor de waterkering van calamiteuze polders 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 11