ZEEUWS TIJDSCHRIFT No. 1 of waterschappen (waarop de wet van 19 juli 1870, stbl. 119, van toepassing is) kunnen als voorbeeld voor de juistheid van deze stel ling dienen: Ontneemt men een dergelijk wa terschap het beheer en onderhoud van de zee wering, dan ontneemt men het tegelijkertijd zijn doel en daarmede zijn bestaan. Wie is (of zijn) nu bevoegd tot het wijzigen van de inrichting van het waterschap? Volgens artikel 204 der Grondwet geeft „de wet" regels omtrent het waterstaatsbestuur, echter „met inachtneming der voorschriften in de volgende artikelen van dit hoofdstuk (d.i. van de Waterstaat) vervat", en artikel 206, tweede lid, bepaalt dan: De Staten zijn bevoegd, met goedkeuring des Konings, in de bestaande inrichtingen en reglemen ten der waterschappen, veenschappen en veenpol- ders veranderingen te maken, waterschappen, veen- schappen en veenpolders op te heffen, nieuwe op te richten en nieuwe reglementen voor zodanige instellingen vast te stellen. Tot verandering van de inrichtingen of reglementen kunnen de besturen van die instellingen voorstellen aan de Staten der pro vincie doen. Uit deze grondwettelijke bepalingen leiden Gedeputeerde Staten af, dat uitsluitend en al leen de Provinciale Staten, onder goedkeuring van de Kroon, bevoegd zijn tot het wijzigen van de inrichting van het waterschap. Bijge volg is in de redenering van het provin ciaal bestuur voor het overnemen van het beheer of onderhoud van waterstaatswerken door het Rijk van een waterschap de mede werking van de Staten der provincie nodig. Indien nu artikel 4 van het ontwerp-Deltawet beoogt wijziging in het beheer en onderhoud van hoogwaterkeringen mogelijk te maken zonder de medewerking der Staten, dan zal men de bepaling in die zin hanterende in strijd komen met artikel 206, tweede lid, der Grondwet. 2) In de redenering van Gedeputeerde Staten was deze waarschuwende opmerking zeker op haar plaats. Immers, reeds de memorie van toelichting op het wetsontwerp wekt de in druk, dat het niet in het voornemen van de Minister van Verkeer en Waterstaat ligt de Staten der provincie in te schakelen bij de toepassing van artikel 4 3) en de memorie van antwoord bevestigt de juistheid van deze in druk. 4) Artikel 1 Waterstaatswet 1900. Is de gedachtengang van Gedeputeerde Sta ten echter wel juist? Immers, artikel 1 der Waterstaatswet 1900 bepaalt toch: Waterstaatswerken, in beheer of onderhoud bij het Rijk, worden niet dan krachtens eene wet in het beheer of onderhoud van anderen overgebracht. Waterstaatswerken, in beheer of onderhoud bij anderen, of onbeheerd, worden niet dan krachtens eene wet bij het Rijk in beheer of onderhoud ge nomen. Artikel 4 van het ontwerp-Deltawet lijkt geheel in overeenstemming met deze bepaling en zou, in de redenering van het provinciaal bestuur voortgaande, dan niet ook artikel 1 der Waterstaatswet 1900 in strijd met de Grondwet moeten worden geacht? Gedeputeerde Staten beantwoorden deze vraag niet alleen ontkennend, zij zien in dat artikel zelfs een bewijs voor de juistheid hun ner stelling. De betekenis van dat artikel toch zo verklaren zij is deze, dat het regelt de bevoegdheid van het orgaan aan de Rijks- zijde, doch niet schept een recht tot ingrijpen in de aan de Staten grondwettelijk voorbe houden macht over wat tot de inrichting van het waterschap behoort. Anders gezegd: Gaat het om overdracht of overneming in beheer of onderhoud van waterstaatswerken aan of van waterschappen, dan kan artikel 1 der Waterstaatswet 1900 slechts betrekking heb ben op de situatie, welke is ontstaan doordat omtrent die overneming en overdracht tussen de partijen reeds overeenstemming is verkre gen. Die partijen zijn de Provinciale Staten (krachtens artikel 206, tweede lid, der Grond wet) enerzijds en het Rijk anderzijds. Of, zoals Gedeputeerde Staten het formuleren: Eerst dan wanneer langs grondwettelijk aangewezen weg een wijziging in de inrichting van het waterschap is mogelijk geworden, zal de toe passing aan de orde kunnen komen van de 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 12