No. 1 ZEEUWS TIJDSCHRIFT overheid dwingen tot ingrijpen, tot een ver gaande ordening, zeker na een ernstige cala miteit als de ramp van 1953. Want aldus wordt voorkomen, dat bij het herstel wordt uitgegaan van een toestand, die ook vóór de ramp niet meer als passend in deze tijd werd beschouwd. Dat betekent niet: het mens-zijn prijsgeven, aldus de voorstanders, dat betekent integendeel: gelegenheid geven, een situatie scheppen om volledig mens te kunnen wor den! Bestond er tussen beide opvattingen een zo danige kloof, dat het onmogelijk was gelijk gerichte opvattingen over het Reconstructie rapport te noteren? Neen, gelukkig niet. „Het rapport heeft zijn nut gehad, want het vestig de de aandacht op de radikale dingen, die stonden te gebeuren. „Het heeft gewerkt als stimulans en als waarschuwing" zei ds. Van Liere. En burgemeester Van Leeuwen: „Moge lijk was de naam niet goed, maar ondanks dat heeft het ons veel steun gegeven". Journalist M. J. bij de Vaate: „Gezien de situatie van 1953 kon het geen kwaad bepaalde zaken war geprononceerd te stellen". Ds. Tiemersma: „Het was een werkhypothese". E. Saltzherr Krips: „Het was een voortreffelijk stuk werk, maar het kwam in een moeilijke tijd". En ge spreksleider Verburg wees nog op de prac- tische resultaten: koplading, afschaffing tram enz. Het grijze boekje, dat in 1954 onder de in derdaad allesbehalve gelukkige naam „Recon structierapport" verscheen, heeft dus, achteraf bezien, zoals althans uit deze discussie tussen voor- en tegenstanders bleek, wel degelijk groot nut gehad. Hetgeen niet van elk rapport kan worden gezegd. EEN ander bestreden onderdeel uit het rapport was de kwestie van de wijziging der gemeentegrenzen. Een aangelegen heid, die in tegenstelling tot de „bevrie zing" nog niets van haar actualiteit heeft ingeboet. Immers, de huidige minister van Binnenlandse Zaken heeft reeds tweemaal een bezoek aan Zeeland gebracht in verband met de door hem gewenste wijziging van gemeen tegrenzen en de daarmee gepaard gaande op heffing van sommige gemeenten. Welnu, over dit punt kon men het tijdens de discussiebij eenkomst al evenmin geheel eens raken. Ds. Van Liere zag hier opnieuw een „ordening" van bovenaf van iets, dat uit de bevolking dient te komen. Aanvankelijk vielen de gren zen van de gemeenten, althans van de be- stuurseenheden, samen met die van de levens gemeenschappen, zo verklaarde hij. Doch nu wordt steeds weer opnieuw de tendens merk baar om tot grotere eenheden te komen. Met andere woorden: het bestuur raakt steeds ver der en verder verwijderd van de „gewone man". En dat verschijnsel achtte ds. Van Liere een gevaar voor de democratie. Tijdens dit betoog had evenwel burgemees ter van Leeuwen nadrukkelijk met het hoofd zitten schudden en nauwelijks was ds. Van Liere uitgesproken of zijn burgemeesterlijke opponent kwam al met practische tegenargu menten: „Voor de kleine gemeenten is er in deze tijd geen perspectief meer. Men heeft er gebrek aan mensen met bestuurskracht, het is onmogelijk bekwame ambtenaren aan te trek ken en de opgeleide krachten trekken weg". Maar het culturele leven, zoals dat in aller lei verenigingen tot uiting komt, zal dat nog wel kunnen floreren als het eigen bestuursbe leid in een gemeente wegvalt? Over deze vraag ontspon zich een gesprek tussen de voorzitter van de Eilandgemeenschap Schouwen-Dui- veland, de heer J. A. van Nieuwenhuijze uit Nieuwerkerk, dijkgraaf J. Klompe van het waterschap Schouwen en raadslid Van der Klooster uit Burgh, waarbij het met name hierover ging: of een woonkern identiek dient te zijn aan een gemeente. Maar de gast heer, burgemeester Dijckmeester van Zierik- zee, greep in: „Ten onrechte worden hier pa rallellen getrokken tussen het culturele leven in bepaalde groepen en het bestaansrecht van een gemeente. Dat is fout. De aanwezigheid van een cultureel leven in een woonkern be tekent toch allerminst, dat er nu ook maar 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 19