ANDRIES MINDERHOUT:
veelzijdig kunstenaar met cubistische oriëntatie
Jonge Zeeuwse schilders
No. 1
ZEEUWS TIJDSCHRIFT
LANGE tijd verkeerde de Zeeuwse schilderkunst in een klimaat
van naturalistisch-impressionistische verstijving. Kansen om
uit de impasse te geraken zijn er altijd wel geweest. Reeds het
verblijf van Toorop, Mondriaan, Nibbrig, Van Heemskerck e.a.
kort na de eeuwwisseling op Walcheren had voor de regionale schil
der een sterke impuls kunnen zijn om aan de stromingen deel te
nemen. De aanwezigheid van deze schilders bleek echter voor onze
nationale kunst wel, maar voor de schilders van ons gewest niet
vruchtbaar te zijn geweest.
Ook de komst van de Gentenaar Reimond Kimpe in 1918 bleef
lang zonder gevolgen. Over het algemeen voelde men zich hier meer
aangetrokken tot het wat weke, soms zoetelijke werk van de in
1914 gevluchte Antwerpenaar Jacobs, die zich in dat jaar voorgoed
in Vlissingen vestigt. Jacobs kreeg hier veel navolgers en zijn kunst
werd uiteindelijk vooral in Vlissingen een traditie die zelfs
tot op heden hier en daar nog nawerkt.
De Goese leraar Van der Spoel bleef te afzijdig en teruggetrokken
om een krachtig spoor na te laten.
NAAST Kimpe en Van der Spoel begin
nen hier na 1950 nu ook de jonge aca
demisch gevormde schilders Andries
Minderhout, Jac. Prince en Hans Heeren Zee
land nauwer te verbinden met het internatio
naal kunstgebeuren.
Hans Heeren vertrekt met een cubistisch
gericht expressionisme dat allengs gestileerder,
monumentaler en geestelijker wordt en zich
tenslotte sterk concentreert op het platte vlak.
Hierin staat hij eerder dichter bij Byzantium
en Egypte dan bij de art nouveau-opvattingen
van Roland Holst, Thorn Prikker, Der Kin
deren of Konijnenburg.
Jac. Prince bleek gedurende enige jaren
ontvankelijk voor fauvistische tendenzen, ter
wijl hij de laatste tijd een meer abstracte of
semi-abstracte gevoeligheid toont met merk
bare bewondering voor Klee en terloops voor
minder bekende „absoluten" als Dias en De-
launy (De kleurenanalyse is bij Prince ver
der doorgezet).
De opleiding van Andries Minderhout aan
de internationaal georiënteerde Haagse Vrije
Academie en zijn vierjarig verblijf in Frank
rijk zijn natuurlijk ook met zonder gevolgen
gebleven. Aanvankelijk geraakt door Braque
en Picasso herstelt hij na een non-figuratief
experiment weer de relatie tot de concrete
voorstelling, terwijl in zijn laatste werk een
naklank van Modigliani hoorbaar wordt.
Niet zelden schenkt het constateren van
invloeden de beschouwer een soort voldoe
ning, die dan vaak gepaard gaat met een
verflauwende belangstelling of waardering
voor het werk van de kunstenaar.
Deze opvatting is soms wel, maar zeker
niet altijd juist. Want zelfs het krachtigste
25