No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT De stelling „dat Zeeland nimmer beter bevestigd en dus aan minder gevaar blootgesteld is geweest, dan tegenwoordig", is ons uit de ver handeling nog zoo bewezen niet voorgekomen. Het stellingnemen tegen een dergelijke uit spraak (door de auteur was er nog aan toe gevoegd dat het gewest in kwestie „nimmer meer waarlijk bewoonbaar land" heeft beze ten) schijnt vooruit te lopen op droogleggin gen op grote schaal en uiteindelijk op het Del taplan In de aanvang van zijn studie komt de schrijver terloops over enige „ontzettende wa tervloeden" te spreken welke Zeeland in de grijze oudheid geteisterd hebben, onder meer in de jaren 513 en 533 en het is een merk waardig toeval dat in beide getallen het cijfer 53 verborgen zit, ons van de jongste over stroming maar al te goed bekend. Wat zou de geachte spreker over déze catastrofe gezegd hebben? Hoe dit ook zij, in ieder geval wer den naar zijn oordeel dergelijke rampen in de laatste eeuwen speciaal door afdamming in de hand gewerkt, waarbij hij deze redenering volgt: Heeft er steeds een zekere evenredigheid plaats tusschen het verdiepen der hoofdstromen en het afdammen van mindere wateren, dan behoort men, bij het vergunnen van nieuwe afsluitingen, vooraf te onderzoeken, in hoeverre deze afsluitingen van invloed zijn op de diepe waterkolken, welke thans de Zeeuwsche eilanden van een scheiden Werden verwoestingen, zooals zijn opgegeven, veroorzaakt door het beperken van eenen stroom, die reeds zulk een tak als de Honte had uitge schoten, wat zou niet het gevolg moeten wezen, wanneer b.v. de wateren van beide krachtvolle armen der Schelde in dezelfde kil werden zamen- gedrongen? Zouden de kusten van Zuid-Beveland en Walcheren, nu reeds zoo sterk aangevochten en op vele punten bezwijkende, alsdan nog sterk ge noeg zijn om dien vermeerderden drang te verdu ren? En indien zij eens niet sterk genoeg waren? In 1838 wordt de vrees uitgesproken voor iets dat pas in 1953 in volle en verschrikke lijke omvang aan de dag zou treden. (Dan was er nog de kwestie van het graven van een kanaal door Zuid-Beveland: ook te gen dit plan maakte Dresselhuis bezwaren. Het is curieus om te bedenken dat één van de drukst bevaren kanalen, waarvan het graven al in 1827 in overweging genomen werd, op zoveel tegenstand bij deze zich „dorpsleraar" noemende ingezetene van Wolfaartsdijk moest stuiten! Dit wil evenwel niet zeggen dat hij ook hier niet in sommige opzichten gelijk had.) GAAT men na hoe dit lid van het Zeeuw se Genootschap zich in de eerste helft der vorige eeuw het gevaar van een toenmalig „deltaplan" heeft ingedacht, dan blijkt het dat hij zich de moeite genomen heeft de oudste geschiedenis van Zeeland aan de hand der authentieke bronnen op te halen moeite waarvan hij met enige spijt besluit dat zij „in geene evenredigheid staat tot den om vang van het boekske". Ten dele kwam dit op rekening van de volgende omstandigheid, welke in de vorm van een captatio benevolen- tiae aan de verhandeling voorafgaat: Terwijl voor den geletterden stedeling veelal belangrijke hulpbronnen geopend zijn, in al- gemeene en bijzondere bibliotheken, is de dorps- leeraar meestal beperkt tot zijn eigene, doorgaans niet zeer uitgebreide boekverzameling. Terwijl de man van aanzien en middelen vele handen ten dien ste staan en de toegang tot alles geopend wordt, ontvangt de eenvoudige burger op zijne vriende lijke verzoeken meermalen een weigerend antwoord De onaangename ervaring daarvan moest meermalen zijn deel zijn bij onderzoekingen, voor welke men de bijstand van lieden van allerlei stem pel noodig heeft. Dat daarom het soms onvolle dige mijner voorstellingen, in het in magnis voluisse sat est verschooning moge vinden, is vooraf mijne opregte bede aan deze vergadering. Is na enige voorafgaande beschouwingen over de geschiedenis der oudste tijden, welke nog niet al te hecht gefundeerd zijn om streeks 1100 Zeeland „geen vast aaneengescha keld land maar een zeer groote menigte van kleinere eilanden, gedeeltelijk aaneengehecht en tot gemeene wateringen gebragt, in de loop der eeuwen verandert dit allengs, en wel aldus: Naar gelang de wateren in minder kanalen wer den zamengedrongen moest men ook verwachten in deze meerdere uitwerking van de stormvloeden te zullen waarnemen. De uitkomst heeft deze ver wachting geenszins gelogenstraft. Niet slechts staat de zee op onze kusten in 't algemeen hooger dan voor eeuwen; maar, wanneer hare wateren tegen de 45

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 17