De afsluiting van de Westerschelde No. 2 ZEEUWS TIJDSCHRIFT De hoofdmassa van het aflopende water daar in het eerst geen doortogt vindende, en dus in de Westerschelde teruggestuwd wordende, dringt nu aan op Zuidbevelands zuidelijke kust, en schuurt en ondermijnt dezelve, totdat de Wijlinge genoeg zaam speelruimte geeft, terwijl tevens de zuide lijke boezems, het Hellegat en de Brakman, door het noordelijk Sloe vervangen zijn, en dit laatste een tegenwerking veroorzaakte. Van daar dat de grondbraken tot bij Borssele zoo talrijk waren, en verder aan den mond der rivier ophouden. Het gevaar bij afdamming zou dus, naar mijn meening, niet daaruit ontstaan, dat eene grootere hoeveel heid waters door de Westerschelde heen en weder gevoerd zou worden, maar daaruit, dat het boven water hetwelk zich thans, gedurende het laatste tijdvak der ebbe, nog gedeeltelijk door de Ooster- schelde ontlast, alsdan geenen anderen uitweg zou overig hebben. Want, veroorzaakte het tijdelijk te rugdringen van hetzelve, door het vloedwater der laatste, reeds eene zoo schadelijke uitwerking, is het dan niet te duchten, dat eene geheele afslui ting, ten minste in de eerste jaren, eene hoogst nadeelige werking zou moeten doen? ANNEER de schrijver, aan het einde van zijn aantekeningen gekomen, besluit met vast te stellen dat hij had medegewerkt tot het verkrijgen van „vaste beginselen" voor de versterking der zeewerin gen en tot het „beramen van grootsche ont werpen in betrekking tot deze eilanden", en dat zowel voor het geval het onderzoek door ingenieurs van de waterstaat het resultaat zijner beschouwingen in het gelijk stelt als in het omgekeerde geval, kunnen wij over zijn naïeve zelfoverschatting de schouders opha len. .Maar wij kunnen ons met evenveel recht afvragen of niet enkele van zijn kritische overwegingen bij het opstellen van het Delta plan hun gewicht in de schaal hebben gelegd. De Gids", Amsterdam, Beyerinck, 1838, dl. I, Boekbeoordeelingen, p. 233 e.v. Het artikel van dr. ir. F. P. Mesu, over de afsluiting van de Westerschelde, gepubliceerd in ons vorige nummer, heeft in brede kring de aandacht getrokken. Het Brusselse dagblad „La Métropole" wijdde er op 27 maart jl. een beschouwing aan, waarvan wij hierbij een vertaling geven. DE jongste debatten in de Senaat en in het bijzonder de interpellatie van de heer Van Buggenhout hebben aan getoond, dat het vraagstuk van de aanvaar ding van het Deltaplan door België in een nieuwe fase is gekomen. Er werd daarbij ge sproken van een afsluiting der Westerschelde door de bouw, dwars door de rivier, van een dam, voorzien van een sluis. Laten wij beginnen met te zeggen dat, hoe wel onze Noorderburen nog nimmer officieel het principe hebben aanvaard dat België in de hoogste mate belang heeft bij het Delta plan, de houding van onze buren er in elk geval blijk van geeft, dat zij ons niet in on wetendheid willen laten over wat er gebeurt en dat zij voor een groot deel de technische resultaten, uitgewerkt door de commissies be last met de bestudering van dit vraagstuk, aan ons meedelen. Toen de Nederlanders het Deltaplan we reldkundig maakten, kon men dadelijk bemer ken, dat naar hun idee dit plan de drie rivie ren moest omvatten, zonder uitzondering van de Westerschelde; maar België heeft onmiddel lijk protest aangetekend tegen deze wijze van beschikken over onze voornaamste zeeweg en het idee de Westerschelde met een dam af te sluiten werd snel uit het plan gelicht. Het Nederlandse standpunt had een vrij 47

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1958 | | pagina 19